HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
In het begin was het Woord en het woord was bij God en het Woord was God.
Dit was in het begin bij God.
Alles is door Hem geworden en zonder Hem is niets geworden van wat geworden is.
In Hem was leven, en dat leven was het licht der mensen.
En het licht schijnt in de duisternis maar de duisternis nam het niet aan.
Er trad een mens op, een gezondene van God; zijn naam was Johannes.
Deze kwam tot getuigenis, om te getuigen van het Licht, opdat allen door hem tot geloof zouden komen.
Niet hij was het Licht, maar hij moest getuigen van het Licht.
Het ware Licht, dat iedere mens verlicht, kwam in de wereld.
Hij was in de wereld; de wereld was door Hem geworden, en toch erkende de wereld Hem niet.
Hij kwam in het zijne, maar de zijnen aanvaardden Hem niet.
Aan allen echter die Hem wèl aanvaardden, aan hen die in zijn Naam geloven, gaf Hij het vermogen om kinderen van God te worden;
Zij zijn niet uit bloed noch uit begeerte van het vlees of de wil van een man, maar uit God geboren.
Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond. Wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, zulk een heerlijkheid als de Eniggeborene van de Vader ontvangt, vol genade en waarheid.
Wij hebben Johannes’ getuigenis over Hem toen hij uitriep: “Deze was het van wie ik zei: Hij die achter mij komt, is mij voor, want Hij was eerder dan ik.”
Van zijn volheid hebben wij allen ontvangen: genade op genade.
Werd de Wet door Mozes gegeven, de genade en de waarheid kwamen door Jezus Christus.
Niemand heeft ooit God gezien; de Eniggeboren Zoon, die in de schoot des Vaders is, Hij heeft Hem doen kennen.
Het getuigenis van Johannes de Doper
Dit dan is het getuigenis van Johannes, toen de Joden uit Jeruzalem priesters en levieten naar hem toe zonden om hem te vragen: “Wie zijt gij?”
Daarop verklaarde hij zonder enig voorbehoud en met grote stelligheid: “Ik ben de Messias niet.”
Zij vroegen hem: “Wat dan? Zijt gij Elia?” Hij zei: “Dat ben ik niet.” “Zijt gij de profeet?” Hij antwoordde: “Neen.”
Toen zeiden zij hem: “Wie zijt gij dan?” Wij moeten toch een antwoord geven aan degenen die ons gestuurd hebben. Wat zegt gij over uzelf?”
Hij sprak: “Ik ben, zoals de profeet Jesaja het uitdrukt, de stem van iemand die roept in de woestijn: Maakt de weg recht voor de Heer!”
De afgezanten waren uit de kring van de Farizeeën. Zij vroegen hem:
“Wat doopt gij dan, als gij de Messias niet zijt, noch Elia, noch de profeet?”
Johannes antwoordde hun: “Ik doop met water, maar onder u staat Hij die gij niet kent,
Hij die na mij komt; ik ben niet waardig de riem van zijn sandalen los te maken.”
Dit gebeurde te Betanië, aan de overkant van de Jordaan, waar Johannes aan het dopen was.
De volgende dag zag hij Jezus naar zich toekomen en zei: “Zie, het Lam Gods, dat de zonden van de wereld wegneemt.
Deze is het van wie ik zei: Achter mij komt een man die voor mij is, want Hij was eerder dan ik.
Ook ik kende Hem niet, maar opdat Hij aan Israël geopenbaard zou worden, daarom kwam ik met water dopen.”
Verder getuigde Johannes: “Ik heb de Geest als een duif uit de hemel zien neerdalen en Hij bleef op Hem rusten.
Ook ik kende Hem niet, maar die mij gezonden had om met water te dopen, Hij had tot mij gesproken: Op wie gij de Geest zult zien neerdalen en blijven rusten, Hij is het die doopt met de heilige Geest.
Ik heb het zelf gezien en ik heb getuigd: Deze is de Zoon van God.”
Roeping van de eerste leerlingen
De volgende dag stond Johannes daar weer, nu met twee van zijn leerlingen.
Hij richtte het oog op Jezus die voorbijging en sprak: “Zie, het Lam Gods.”
De twee leerlingen hoorden hem dat zeggen en gingen Jezus achterna.
Jezus keerde zich om en toen Hij zag dat zij Hem volgden, vroeg Hij hun: “Wat verlangt gij?” Ze zeiden tot Hem: “Rabbi” – vertaald betekent dit: Meester – “waar verblijft ge?”
Hij zei hun: “Gaat mee om het te zien”. Daarop gingen zij mee en zagen waar Hij zich ophield. Die dag bleven zij bij Hem. Het was ongeveer het tiende uur.
Andreas, de broer van Simon Petrus, was een van die twee die het gezegde van Johannes hadden gehoord en Jezus achterna waren gegaan.
De eerste die hij ontmoette was zijn broer Simon tot wie hij zei: “Wij hebben de Messias:” – vertaald betekent dat: de Gezalfde – “gevonden,”
en hij bracht hem bij Jezus. Jezus zag hem aan en zeide: “Gij zijt Simon, de zoon van Johannes; gij zult Kefas – dat betekent: Rots – genoemd worden.”
Toen Jezus de volgende dag naar Galilea wilde vertrekken, trof Hij Filippus aan en zei tot hem: “Volg Mij.”
Deze Filippus was van Betsaïda, de stad van Andreas en Petrus.
Filippus ontmoette Natanaël en zei hem: “Degene over wie Mozes in de Wet geschreven heeft en ook de profeten, Hem hebben wij gevonden: Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazaret.”
Natanaël smaalde: “Uit Nazaret, kan daar iets goeds vandaan komen?” Waarop Filippus antwoordde: “Kom dan kijken.”
Jezus zag Natanaël naar zich toekomen en zei, doelend op hem: “Dat is waarlijk een Israëliet in wie geen bedrog is!”
Natanaël zei tot Hem: “Hoe kent Gij mij?” Jezus gaf hem ten antwoord: “Voordat Filippus u riep, zag Ik u onder de vijgenboom zitten.”
Toen zei Natanaël tot Hem: “Rabbi, Gij zijt de Zoon Gods, Gij zijt de Koning van Israël.”
Jezus antwoordde: “Omdat Ik u zei dat Ik u onder de vijgenboom zag, gelooft ge? Gij zult grotere dingen zien dan deze.”
En Hij voegde er aan toe: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: gij zult de hemel open zien en de engelen Gods zien opstijgen en neerdalen in dienst van de Mensenzoon.”
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge