HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Toen stond de gehele vergadering op en men bracht Hem voor Pilatus.
Daar begonnen ze Hem te beschuldigen en zeiden: 'Wij hebben vastgesteld, dat die man ons volk tot opstand aanspoort, het ervan afhoudt aan de keizer belasting te betalen en zich uitgeeft voor de Messias, de Koning.'
Pilatus vroeg Hem: 'Zijt Gij de koning der Joden?' Hij gaf hem ten antwoord: 'Gij zegt het.'
Pilatus zeide nu tot de hogepriesters en de volksmenigte: 'Ik kan in deze man geen enkele schuld ontdekken.'
Maar zij hielden aan en riepen: 'Door zijn prediking in heel het joodse land, waar Hij in Galilea mee begonnen is en die Hij tot hier heeft voortgezet, zaait Hij onrust onder het volk.'
Toen Pilatus dat hoorde, vroeg hij of de man een Galileeƫr was.
Zodra hij vernam, dat Hij uit het machtsgebied van Herodes kwam, stuurde hij Hem naar Herodes, die in die dagen eveneens in Jeruzalem verbleef.
Herodes toonde zich zeer verheugd toen hij Jezus te zien kreeg. De verhalen over Hem hadden hem sinds geruime tijd daarnaar doen verlangen en hij hoopte Hem nu een of ander wonder te zien verrichten.
Hij stelde Hem allerlei vragen, maar Jezus gaf in het geheel geen antwoord.
De hogepriesters en de schriftgeleerden stonden erbij en putten zich uit in beschuldigingen tegen Hem.
Samen met zijn soldaten, hoonde en bespotte Herodes Hem. Hij hing Hem een schitterend gewaad om en zond Hem terug naar Pilatus.
Op diezelfde dag werden Herodes en Pilatus elkaars vrienden; tevoren namelijk leefden zij in onderlinge vijandschap.
Daarop riep Pilatus de hogepriesters, de overheidspersonen en het volk bijeen
en zei tot hen: 'Gij hebt deze man voor mij gebracht als iemand die het volk tot opstand aanzet; welnu: ik heb Hem in uw bijzijn verhoord maar ik heb in deze man niets kunnen ontdekken van al datgene waar gij Hem van beschuldigt.
Herodes evenmin, want hij heeft Hem naar ons teruggezonden. Het is duidelijk, dat Hij niets heeft bedreven wat de doodstraf zou rechtvaardigen.
Ik zal Hem daarom een tuchtiging laten toedienen en dan vrijlaten.'
Ze begonnen allen tegelijk te schreeuwen:
'Weg met Hem! Laat ons Barabbas vrij.'
Deze Barabbas was wegens een oproer in de stad en wegens moord in de gevangenis geworpen.
Opnieuw sprak Pilatus hen toe, omdat hij Jezus wenste vrij te laten.
Maar zij riepen daartegenin: 'Kruisig Hem, kruisig Hem!'
Voor de derde maal vroeg Pilatus hun: 'Wat voor kwaad heeft die man dan toch gedaan? Ik heb in Hem niets gevonden, dat de doodstraf rechtvaardigt. Ik zal Hem daarom een tuchtiging laten toedienen en dan vrijlaten.'
Luid schreeuwend bleven zij echter zijn kruisiging eisen; en hun geschreeuw gaf de doorslag.
Pilatus besliste, dat gebeuren zou wat zij eisten;
hij liet de man die zij opvorderden los, al zat hij wegens oproer en moord in de gevangenis, maar Jezus leverde hij over aan hun willekeur.
Toen zij Hem wegvoerden, hielden zij een zekere Simon aan, een man uit Cyrene, die van het veld kwam: hem belaadden ze met het kruis om achter Jezus aan te dragen.
Een grote volksmenigte volgde Hem, ook vrouwen die zich op de borst sloegen en over Hem weeklaagden.
Jezus keerde zich tot hen en sprak: 'Dochters van Jeruzalem, weent niet over Mij, maar weent over uzelf en over uw kinderen.
Weet dat er een tijd zal komen waarop men zeggen zal: Gelukkig de onvruchtbaren, wier schoot niet heeft gebaard en wier borst geen kind heeft gevoed.
Dan zal men tot de bergen zeggen: Valt op ons, en tot de heuvels: Bedekt ons.
Want als men zo doet met het groene hout, wat zal er dan met het dorre gebeuren?'
Er werden nog twee anderen weggevoerd, twee misdadigers, om samen met Hem ter dood te worden gebracht.
Toen zij op de plaats kwamen die Schedel heet, sloegen zij Hem daar aan het kruis, en zo ook de misdadigers, de een rechts, de ander links.
En Jezus zeide: 'Vader, vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen.' Ze verdeelden zijn kleren onder elkaar, door erom te dobbelen.
Het volk stond toe te kijken, maar de overheidspersonen lachten Hem uit en zeiden: 'Anderen heeft Hij gered; laat Hij zichzelf eens redden, als Hij de Messias van God is, de uitverkorene!'
De soldaten brachten Hem zure wijn, en ook zij voegden Hem spottend toe:
'Als Gij de koning der Joden zijt, red dan uzelf.'
Boven Hem stond als opschrift in Griekse, Romeinse en Hebreeuwse letters: 'Dit is de koning der Joden.'
Ook een van de misdadigers die daar hingen, hoonde Hem: 'Zijt Gij niet de Messias? Red dan uzelf en ons.'
Maar de andere strafte hem af en zei: 'Heb zelfs jij geen vrees voor God, terwijl je toch hetzelfde vonnis ondergaat?
En wij terecht, want wij krijgen wat we door onze daden verdiend hebben; maar Hij heeft niets verkeerds gedaan.'
Daarop zei hij: 'Jezus, denk aan mij, wanneer Gij in uw Koninkrijk gekomen zijt.'
En Jezus sprak tot hem: 'Voorwaar, Ik zeg u: Vandaag nog zult gij met Mij zijn in het paradijs.'
Het was nu omtrent het zesde uur; er viel duisternis over heel de streek tot aan het negende uur toe,
doordat de zon geen licht meer gaf. Het voorhangsel van de tempel scheurde middendoor.
Toen riep Jezus met luider stem: 'Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest.' Nadat Hij dit gezegd had, gaf Hij de geest.
Op het zien van wat er gebeurd was, loofde de honderdman God en zei: 'Deze mens was waarlijk een rechtvaardige.'
Al het volk dat voor dat schouwspel samengestroomd was, keerde terug toen zij aanschouwd hadden wat er gebeurd was, en sloegen zich op de borst.
Al zijn bekenden, ook de vrouwen, die Hem van Galilea gevolgd waren, stonden op een afstand toe te zien.
Nu was er een zekere Jozef, lid van de Hoge Raad, een welmenend en rechtschapen man.
die dan ook niet had ingestemd met hun plannen en handelwijze. Hij was afkomstig uit de Joodse stad Arimatea en leefde in de verwachting van het Rijk Gods.
Deze ging naar Pilatus en vroeg om het lichaam van Jezus.
Na het van het kruis genomen te hebben, wikkelde hij het in een lijkwade. Vervolgens legde hij Hem in een graf, dat in een steen was uitgehouwen en waarin nog nooit iemand was neergelegd.
Het was Voorbereidingsdag en de sabbat brak aan.
De vrouwen, die uit Galilea met Hem meegekomen waren, volgden en bekeken het graf en zagen toe hoe zijn lichaam werd neergelegd.
Teruggekeerd maakten ze welriekende kruiden en balsem klaar, maar op de sabbat namen ze de voorgeschreven rust in acht.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge