HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Hij ging nu Jericho binnen. Terwijl Hij er doorheen trok,
poogde een zekere Zacheüs, hoofdambtenaar bij het tolwezen en een rijk man,
te zien wie Jezus was. Maar hij slaagde daarin niet vanwege de menigte, want hij was klein van gestalte.
Om Hem toch te zien liep hij hard vooruit en klom in een wilde vijgenboom, omdat Jezus daarlangs zou komen.
Toen Jezus bij de plaats kwam, keek Hij omhoog en zei tot hem: 'Zacheüs, klim vlug naar beneden, want vandaag moet ik in Uw huis te gast zijn.'
Zacheüs kwam snel naar beneden en ontving Hem vol blijdschap.
Allen zagen dat en merkten morrend op: 'Hij is bij een zondaar zijn intrek gaan nemen!'
Maar Zacheüs trad op de Heer toe en sprak: 'Heer, bij deze schenk ik de helft van mijn bezit aan de armen; en als ik iemand iets afgeperst heb, geef ik het hem vierdubbel terug.'
Jezus sprak tot hem: 'Vandaag is dit huis heil ten deel gevallen, want ook deze man is een zoon van Abraham.
De Mensenzoon is immers gekomen om te zoeken en te redden wat verloren was.'
Toen men dit hoorde, voegde Hij er nog een gelijkenis aan toe, daar Hij dichtbij Jeruzalem was en men meende, dat het Rijk Gods onmiddellijk ging verschijnen.
Hij zei dus: 'Een man van hoge geboorte ging op reis naar een ver land om het koningschap te verkrijgen en dan terug te keren.
Hij riep tien van zijn dienaars, gaf hun tien pond en sprak tot hen: Doet daar tijdens mijn afwezigheid zaken mee.
Zijn landgenoten evenwel haatten hem en stuurden hem een gezantschap achterna om te zeggen: Wij willen niet, dat deze man koning over ons wordt.
Toen hij, na het koningschap toch verkregen te hebben, was teruggekeerd, liet hij die dienaars roepen aan wie hij zijn geld gegeven had; hij wilde weten, wat ieder voor zaken gedaan had.
De eerste kwam en zei: Heer, uw pond heeft er tien opgeleverd.
Hij antwoordde: Uitstekend, goede dienaar! Omdat gij in iets kleins trouw zijt geweest, zult gij gezag hebben over tien steden.
Daarop kwam de tweede en sprak: Heer, uw pond heeft er vijf opgebracht.
Ook hem antwoordde hij: En gij, gij zult macht hebben over vijf steden.
Toen kwam de derde en zei: Heer, hier is uw pond; ik heb dit weggestopt in een doek en zo bewaard;
ik had angst voor u, omdat ge een streng man zijt, die terugeist wat ge niet hebt uitgezet en oogst wat ge niet hebt gezaaid.
Aan hem antwoordde hij: Met je eigen woorden zal ik je veroordelen, slechte knecht. Je wist, dat ik een streng man ben, die terugeist wat ik niet uitgezet en oogst wat ik niet gezaaid heb.
Waarom heb je dan mijn geld niet naar de bank gebracht? Dan had ik het bij mijn terugkomst met rente kunnen opvragen.
En aan degenen die erbij stonden, beval hij: Neemt hem dat pond af en geeft het aan hem die de tien ponden heeft.
Ze wierpen op: Heer, die heeft al tien ponden.
Ik zeg u: Aan ieder die heeft, zal gegeven worden; maar aan wie niet heeft, zal nog ontnomen worden, zelfs wat hij heeft.
En die vijanden van mij, die mensen die niet wilden dat ik koning over hen werd: brengt ze hier en steekt ze voor mijn ogen neer.'
Nadat Jezus deze woorden gesproken had, trok Hij verder en ging op naar Jeruzalem.
Toen Hij Betfage en Betanië naderde, zond Hij twee van zijn leerlingen
met de opdracht: 'Gaat naar het dorp daar voor u. Bij uw binnenkomst zult ge een veulen vinden dat vastgebonden staat en waarop nog nooit iemand gezeten heeft; maakt het los en brengt het hier.
Mocht iemand u vragen: Waarom maakt ge het los? Dan moet ge zeggen: De Heer heeft het nodig.'
Zij die gestuurd waren, gingen weg en bevonden het zoals Hij hun gezegd had.
Toen ze het veulen losmaakten, vroegen hun de eigenaars: 'Waarom maakt ge het veulen los?'
Zij antwoordden: 'De Heer heeft het nodig.'
Ze brachten het veulen bij Jezus, wierpen er hun mantels overheen en hielpen Jezus erop.
Terwijl Hij voorttrok, spreidden ze hun mantels op de weg uit.
Toen Hij (de stad) naderde, begon heel de menigte van zijn leerlingen, reeds op de helling van de Olijfberg, opgetogen en met luider stem God te prijzen wegens alle wonderen die zij gezien hadden,
zij riepen: 'Gezegend de Koning, die komt in de Naam des Heren! Vrede in de hemel en eer in den hoge!'
Enige farizeeën onder het volk zeiden tot Hem: 'Meester geef uw leerlingen een terechtwijzing.'
Hij antwoordde: 'Ik zeg u: Als zij zwijgen zullen de stenen roepen.'
En toen Hij naderbij kwam, liet Hij zijn blik over de stad gaan en weende over haar,
terwijl Hij zei: 'Mocht ook gij op deze dag inzien wat u tot vrede strekt! Maar nu is dat voor uw ogen verborgen.
Er zullen dagen over u komen, dat uw vijanden een wal tegen u opwerpen, u omsingelen en u van alle kanten insluiten;
zij zullen u met uw kinderen die in u wonen, neersmakken en zij zullen in u geen steen op de andere laten, omdat gij de tijd, waarin barmhartig op u werd neergezien, niet hebt erkend.'
Toen Hij de tempel binnenging, begon Hij de verkopers eruit te jagen,
terwijl Hij tot hen zei: 'Er staat geschreven: Mijn huis moet een huis van gebed zijn, maar gij hebt er een rovershol van gemaakt.'
Dagelijks gaf Hij in de tempel onderricht. De hogepriesters, de schriftgeleerden en de vooraanstaanden van het volk zochten een gelegenheid om Hem ter dood te brengen,
maar zij zagen geen kans om wat dan ook te doen, want al het volk hing aan zijn lippen.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge