HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Op een keer was Hij ergens aan het bidden. Toen Hij ophield, zei een van zijn leerlingen tot Hem: 'Heer, leer ons bidden, zoals Johannes het ook aan zijn leerlingen geleerd heeft.'
Hij sprak tot hen: 'Wanneer ge bidt, zegt dan:
Vader, Uw Naam worde geheiligd, Uw Rijk kome.
Geef ons iedere dag ons dagelijks brood,
en vergeef ons onze zonden, want ook wijzelf vergeven aan ieder die ons iets schuldig is;
en leid ons niet in bekoring.'
Hij vervolgde: 'Stel, iemand van u heeft een vriend. Midden in de nacht gaat hij naar hem toe en zegt: Vriend, leen mij drie broden,
want een vriend van mij is van een reis bij mij aangekomen en ik heb niets om hem voor te zetten.
Zou die ander van binnenuit dan antwoorden: Val me niet lastig, de deur is al op slot en mijn kinderen en ik liggen in bed; ik kan niet opstaan om het je te geven?
Ik zeg u: als hij al niet opstaat en het hem geeft omdat hij zijn vriend is, zal hij toch opstaan en hem geven al wat hij nodig heeft, om zijn onbescheiden aandringen.
Tot u zeg Ik hetzelfde: Vraagt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en er zal worden opengedaan.
Want al wie vraagt, verkrijgt; wie zoekt, vindt; en voor wie klopt, wordt opengedaan.
Is er soms onder u een vader die aan zijn zoon een steen zal geven, als deze hem om brood vraagt? Of als hij om vis vraagt, zal hij hem toch in plaats van vis geen slang geven?
Of als hij een ei vraagt, zal hij hem toch geen schorpioen geven?
Als gij dus, ofschoon ge slecht zijt, goede gaven aan uw kinderen weet te geven, hoeveel te meer zal dan uw Vader in de hemel de heilige Geest geven aan wie Hem erom vragen.'
Toen Hij eens een duivel uitdreef die stom was, kon de stomme, zodra de duivel was uitgevaren, weer spreken. De mensen stonden er verbaasd van.
Maar enkelen van hen zeiden: 'Door Beëlzebul, de vorst der duivels, drijft Hij de duivels uit.'
Anderen, om Hem op de proef te stellen, verlangden van Hem een teken uit de hemel.
Maar Hij kende hun gedachten en sprak tot hen: 'Elk rijk dat innerlijk verdeeld is, vervalt tot een woestenij, het ene huis valt op het andere.
Als nu ook de satan met zichzelf in strijd is, hoe kan zijn rijk dan standhouden? Ge zegt immers, dat ik door Beëlzebul de duivels uitdrijf.
Als Ik door Beëlzebul de duivels uitdrijf, door wie drijven uw zonen ze dan uit? Daarom zullen zij uw rechters zijn.
Maar als ik door de vinger Gods de duivels uitdrijf, dan is inderdaad het Rijk Gods tot u gekomen.
Wanneer een sterke, welbewapend, zijn huis en hof bewaakt, is zijn bezit veilig.
Komt er echter iemand die sterker is dan hij en die hem overwint, dan rooft deze zijn volle uitrusting, waarop hij zijn vertrouwen stelde, en verdeelt wat hij bezit als buit.
Wie niet met Mij is, is tegen Mij, en wie niet met Mij bijeenbrengt, drijft uiteen.
Wanneer de onreine geest een mens verlaat, gaat hij rondzwerven in dorre streken op zoek naar rust. Vindt hij die niet, dan zegt hij: Ik keer terug naar mijn huis, dat ik verlaten heb.
Bij zijn komst vind hij het schoongemaakt en op orde.
Dan gaat hij zeven andere geesten erbij halen, nog slechter dan hijzelf; ze trekken erin en gaan daar wonen. Het laatste is voor die mens nog erger dan het eerste.'
DE WIL VAN GOD BOVEN ALLES
Terwijl Hij zo aan het spreken was, verhief een vrouw uit de menigte haar stem en riep Hem toe: 'Gelukkig de schoot die U gedragen heeft en de borsten die U hebben gevoed.'
Maar Hij sprak: 'Veeleer gelukkig die naar het woord van God luisteren en het onderhouden.'
Toen het volk samenstroomde, begon Hij te spreken: 'Dit geslacht is een verdorven geslacht; het verlangt een teken, maar geen ander teken zal het gegeven worden dan het teken van Jona.
Zoals namelijk Jona een teken werd voor de Ninevieten, zo zal ook de Mensenzoon het zijn voor dit geslacht.
De koningin van het Zuiden zal bij het oordeel opstaan samen met de mensen van dit geslacht en hen veroordelen, want zij kwam van het uiteinde der aarde om te luisteren naar de wijsheid van Salomo; welnu hier is meer dan Salomo.
De mensen van Nineve zullen bij het oordeel opstaan samen met dit geslacht en het veroordelen, want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jona: welnu, hier is meer dan Jona.
DE LAMP ONDER DE KORENMAAT
Niemand die een lamp aansteekt, zet die in een verscholen hoek of onder de korenmaat, maar op de standaard, opdat wie binnenkomt de lichtglans kan zien.
De lamp van het lichaam is uw oog. Wanneer uw oog helder is, is ook heel uw lichaam verlicht. Is het echter slecht, dan is ook uw lichaam duister.
Zie dus toe, of het licht in u geen duisternis is.
Als nu heel uw lichaam verlicht is, geen plekje donker meer heeft, dan zal het in zijn geheel zo verlicht zijn als wanneer de lamp u met haar helle stralen verlicht.'
Bij gelegenheid van deze toespraak nodigde een farizeeër Hem uit de maaltijd bij hem te gebruiken. Hij trad dus binnen en ging aanliggen.
Toen de farizeeër dat zag, stond hij er verwonderd over, dat Jezus niet eerst voor de maaltijd de wassingen verricht had.
Maar de Heer sprak tot hem: 'En gij dan, farizeeër, gij maakt wel de buitenkant van beker en schotel schoon, maar vanbinnen zijt ge vol van roof en slechtheid.
Dwazen! Heeft Hij die de buitenkant maakte ook niet de binnenkant gemaakt?
Geeft liever wat erin is als aalmoes; dan is voor u alles rein.
Maar wee u, farizeeër! Gij betaalt wel tienden van munt en wijnruit en allerlei kruiden, maar bekommert u niet om rechtvaardigheid en liefde tot God. Het ene moet men doen en het andere niet verwaarlozen.
Wee u, farizeeën! Gij zijt belust op de voornaamste zetel in de synagoge en de begroetingen op de markt.
Wee u! Gij zijt gelijk aan onzichtbare graven, waar de mensen overheen wandelen zonder het te weten.'
Hier nam een van de wetgeleerden het woord en zei tot Hem: 'Meester, door zo te spreken beledigt Ge ook ons.'
Hij antwoordde echter: 'Wee ook u, wetgeleerden! Gij legt de mensen haast ondraaglijke lasten op en raakt zelf die lasten niet met één van uw vingers aan.
Wee u! Gij bouwt de graven van de profeten, maar uw vaderen hebben hen gedood.
Hiermee legt gij getuigenis af dat gij instemt met de werken van uw vaderen, want zij doodden hen en gij bouwt hun graven.
Daarom ook heeft Gods wijsheid gezegd: Ik zal profeten en afgezanten tot hen zenden, maar sommigen van hen zullen zij doden en vervolgen,
zodat dit geslacht verantwoordelijk gesteld zal worden voor het bloed van alle profeten, dat vergoten is vanaf de grondvesting der wereld,
vanaf het bloed van Abel tot het bloed van Zacharia, die gedood werd tussen het altaar en het tempelgebouw. Ja, Ik zeg u, dit geslacht zal verantwoordelijk zijn!
Gij hebt de sleutel van de kennis weggenomen. Zelf zijt ge niet binnengegaan, en hun die het wilden, hebt ge het belet.'
Toen Hij naar buiten kwam, begonnen de schriftgeleerden en de farizeeën, hevig op Hem gebeten, Hem allerlei netelige vragen te stellen
met de heimelijke bedoeling Hem op grond van de een of andere uitlating te kunnen vangen.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge