HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
GENEZING VAN DE KNECHT VAN DE HONDERDMAN
Na afloop van zijn onderricht aan het luisterende volk, ging Hij naar Kafarnaüm.
Daar was een honderdman die een knecht had aan wie hem veel gelegen was; deze was ziek en lag op sterven.
Omdat de honderdman van Jezus hoorde, zond hij enkele oudsten van de Joden naar Hem toe met het verzoek zijn knecht te komen genezen.
Bij Jezus gekomen riepen zij met aandrang zijn hulp in. Ze zeiden: 'Hij verdient, dat Gij hem deze gunst bewijst,
want hij houdt van ons volk en heeft op eigen kosten de synagoge voor ons gebouwd.'
Daarop ging Jezus met hen mee. Maar toen Hij niet ver meer van het huis was, liet de honderdman Hem door vrienden zeggen: 'Heer, doe geen verdere moeite; ik ben niet waard dat Gij onder mijn dak komt.
Daarom meende ik ook er geen aanspraak op te mogen maken persoonlijk naar U toe te komen. Maar een woord van U is voldoende om mijn knecht te doen genezen.
Want al ben ik zelf een ondergeschikte, ik heb weer manschappen onder mij; en tot de een zeg ik: ga, en hij gaat; en tot een ander: kom, en hij komt; en aan mijn knecht: doe dit, en hij doet het.'
Toen Jezus dit hoorde, stond Hij verwonderd over hem. Hij keerde zich om en zei tot het volk dat Hem volgde: 'Ik zeg u: zelfs in Israël heb Ik zo'n groot geloof niet gevonden.'
Toen de mensen die gestuurd waren, in het huis terugkeerden, vonden zij de knecht weer gezond.
OPWEKKING VAN EEN JONGEMAN UIT NAÏN
Vervolgens begaf Jezus zich naar een stad die Naïn heette; zijn leerlingen en een grote groep mensen gingen met Hem mee.
Hij was juist in de nabijheid van de stadspoort gekomen, toen daar een dode werd uitgedragen, de enige zoon van zijn moeder, en deze was weduwe. Een groot aantal mensen uit de stad vergezelde haar.
Toen de Heer haar zag, voelde Hij medelijden met haar en sprak: 'Schrei maar niet.'
Daarop trad Hij op de lijkbaar toe en raakte die aan. De dragers bleven staan en Hij sprak: 'Jongeman, Ik zeg je: sta op!'
De dode kwam overeind zitten en begon te spreken, en Jezus gaf hem aan zijn moeder terug.
Allen werden door ontzag bevangen en zij verheerlijkten God. Ze zeiden: 'Een groot profeet is onder ons opgestaan,' en: 'God heeft genadig neergezien op zijn volk.'
En dit verhaal over Hem deed de ronde door heel het joodse land en de wijde omtrek.
VRAAG VAN JOHANNES; GETUIGENIS OVER DE DOPER
De leerlingen van Johannes brachten dit alles aan hem over. Daarop ontbood Johannes een tweetal van zijn leerlingen
en stuurde ze naar de Heer om te vragen: 'Zijt Gij de Komende, of hebben wij een ander te verwachten?'
Bij Jezus gekomen, zeiden de mannen tot Hem: 'Johannes de Doper heeft ons naar U gestuurd om te vragen: Zijt Gij de Komende, of hebben wij een ander te verwachten?'
Op dat ogenblik genas Jezus veel mensen van ziekten, kwalen en boze geesten en schonk een groot aantal blinden het gezicht terug.
Hij gaf hun dit antwoord: 'Gaat aan Johannes zeggen wat gij gezien en gehoord hebt: blinden zien en lammen lopen, melaatsen worden gereinigd en doven horen, doden staan op en aan armen wordt de Blijde Boodschap verkondigd.
Gelukkig hij die aan Mij geen aanstoot neemt.'
Toen de afgezanten van Johannes vertrokken waren, begon Hij tot de menigte te spreken over Johannes: 'Waar zijt gij in de woestijn naar gaan zien? Naar een riethalm door de wind bewogen?
Waar zijt gij dan wel naar gaan zien? Naar iemand in verfijnde kleding? Die prachtig gekleed gaan en in weelde leven zijn te vinden in paleizen.
Wat zijt ge dan gaan zien? Een profeet? Inderdaad, zeg ik u, zelfs meer dan een profeet!
Hij is het over wie geschreven staat: Zie, Ik zend mijn bode voor u uit, die de weg voor uw komst zal bereiden.
Ik zeg u: Onder wie uit vrouwen geboren zijn, is niemand groter dan Johannes. Niettemin is de kleinste in het Rijk Gods groter dan hij.
Het was het gewone volk dat naar hem luisterde; zelfs de tollenaars erkenden Gods beschikking door zich te laten dopen met het doopsel van Johannes.
Maar de farizeeën en wetgeleerden hebben, wat hen betreft, het plan van God verijdeld door zich niet door hem te laten dopen.
Waarmee zal Ik de mensen van dit geslacht vergelijken? Waar lijken ze op?
Ze gelijken op kinderen die op het marktplein zitten en elkaar toeroepen: Wij hebben voor jullie op de fluit gespeeld en jullie hebt niet gedanst; wij hebben een treurlied gezongen en jullie hebt niet gehuild.
Immers: Johannes de Doper is gekomen, eet geen brood en drinkt geen wijn en gij zegt: Hij is van de duivel bezeten!
De Mensenzoon is gekomen, eet en drinkt wel, en gij zegt: Kijk die gulzigaard en wijndrinker, die vriend van tollenaars en zondaars!
Maar de Wijsheid vindt rechtvaardiging bij al haar kinderen.'
VERGIFFENIS AAN EEN BOETVAARDIGE VROUW
Een van de farizeeën vroeg Hem eens bij zich te eten. Hij trad het huis van de farizeeër binnen en ging aanliggen.
Een vrouw nu die in de stad als een zondares bekend stond, was te weten gekomen, dat Jezus in het huis van de farizeeër te gast was. Zij nam een albasten vaasje met balsem mee
en ging schreiend achter Hem, bij zijn voeten, staan. Haar tranen maakten zijn voeten nat, die ze met haar hoofdhaar afdroogde. Zij kuste ze keer op keer en zalfde ze met de balsem.
Toen de farizeeër die Hem uitgenodigd had dit zag, zei hij bij zichzelf: 'Als dit een profeet was zou Hij weten wie en wat voor een vrouw het is die Hem aanraakt; het is immers een zondares.'
Jezus gaf hem ten antwoord: 'Simon, Ik heb u iets te zeggen,' waarop deze zei: 'Zeg het, Meester.'
'Een geldschieter had twee schuldenaars, de een was hem vijfhonderd, de ander vijftig denariën schuldig.
Omdat zij die niet konden teruggeven, schold hij ze aan allebei kwijt. Wie van hen zal nu het meest van hem houden?'
'Ik veronderstel,' antwoordde Simon, 'diegene aan wie hij het meeste heeft kwijtgescholden.' Jezus zei tot hem: 'Uw oordeel is juist.'
Daarop keerde Hij zich tot de vrouw en zei tot Simon: 'Ge ziet die vrouw daar? Ik kwam uw huis binnen; gij hebt niet eens water over mijn voeten gegoten, maar mijn voeten zijn nat geworden door haar tranen en zij heeft ze met haar haren afgedroogd.
Gij hebt Mij niet eens een kus gegeven, maar zij hield, sinds Ik binnenkwam, niet op mijn voeten te kussen.
Gij hebt mijn hoofd niet met olie gezalfd, maar zij heeft mijn voeten gezalfd met balsem.
Daarom zeg Ik u: haar zonden zijn haar vergeven, al waren ze vele, want zij heeft veel liefde betoond. Aan wie weinig wordt vergeven, hij betoont weinig liefde.'
Daarop sprak Hij tot haar: 'Uw zonden zijn vergeven.'
De medeaanliggenden vroegen zich af: 'Wie is deze man, die zelfs zonden vergeeft?'
Jezus zei tot de vrouw: 'Uw geloof heeft u gered: ga in vrede.'
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge