• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x
ZALVING TE BETANIË
Twee dagen later was het feest van Pasen en van het ongedesemde brood. De hogepriesters en de schriftgeleerden zochten op welke manier zij Jezus door een list zouden kunnen grijpen en Hem ter dood brengen.
Want ze dachten: “Niet op het feest; er mochten anders eens onlusten ontstaan onder het volk.”
Terwijl Jezus zich te Betanië bevond in het huis van Simon de Melaatse en daar aan tafel aanlag, kwam er een vrouw met een albasten vaasje echte, zeer dure nardusbalsem. Zij brak het vaasje stuk en goot de inhoud over zijn hoofd uit.
Sommigen waren er verontwaardigd over en zeiden onder elkaar: “Waar is die verkwisting van de balsem nu voor nodig geweest?
De balsem had voor meer dan driehonderd denaries verkocht kunnen worden ten bate van de armen.” Toen zij tegen haar uitvoeren,
sprak Jezus: “Laat haar met rust. Waarom valt ge haar lastig? Het is toch een goed werk dat zij aan Mij heeft gedaan.
Armen hebt gij altijd in uw midden en gij kunt hun weldoen wanneer ge maar wilt; maar Mij hebt gij niet altijd.
Zij heeft gedaan wat in haar macht was; zij heeft mijn lichaam op voorhand gezalfd met het oog op mijn begrafenis.
Voorwaar, Ik zeg u: waar ook ter wereld de Blijde Boodschap verkondigd zal worden, zal tevens ter herinnering aan haar verhaald worden wat zij gedaan heeft.”
Hierop ging Judas Iskariot, een van de twaalf, naar de hogepriesters om Hem aan hen uit te leveren.
Dezen waren blij toen ze dat hoorden en beloofden hem geld. Hij zocht naar een gunstige gelegenheid om Hem uit te leveren.
PAASMAAL
Op de eerste dag van het ongedesemde brood, de dag waarop men het paaslam slacht, zeiden zijn leerlingen tot Hem: “Waar wilt Gij dat wij voorbereidselen gaan treffen, zodat Gij het paasmaal kunt houden?”
Hij zond daarop twee van zijn leerlingen uit met de opdracht: “Gaat naar de stad en daar zult ge een man tegenkomen die een kruik water draagt; volg hem
en zegt aan de eigenaar van het huis waar hij binnengaat: De Meester laat vragen: Waar is de zaal voor Mij, waar Ik met mijn leerlingen het paasmaal kan houden?
Hij zal u dan een grote bovenzaal laten zien, met rustbedden en van al het nodige voorzien: maakt daar alles voor ons klaar.”
De leerlingen vertrokken, gingen de stad binnen, vonden alles zoals Hij het hun gezegd had en maakten het paasmaal gereed.
Toen de avond gevallen was, kwam Hij met de twaalf.
Terwijl zij aan tafel aanlagen en de maaltijd aan de gang was, zei Jezus: “Voorwaar, Ik, zeg u: een van u zal Mij overleveren, een die met Mij eet.”
Droefheid maakte zich van hen meester en zij begonnen de een na de ander Hem te vragen: “Ik ben het toch niet?”
Hij antwoordde hun: “Een van de twaalf, die met Mij in de schotel doopt.
Wel gaat de Mensenzoon heen, zoals van Hem geschreven staat, maar wee de mens door wie de Mensenzoon wordt overgeleverd! Het zou beter voor hem zijn als hij niet geboren was, die mens!”
INSTELLING EUCHARISTIE
Onder de maaltijd nam Jezus brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf het hun met de woorden: “Neemt, dit is mijn Lichaam.”
Daarna nam Hij de beker en na het spreken van het dankgebed reikte Hij hun die toe en zij dronken allen daaruit.
En Hij sprak tot hen: “Dit is mijn Bloed van het Verbond, dat vergoten wordt voor velen.
Voorwaar, Ik zeg u: Ik zal niet meer drinken van wat de wijnstok voortbrengt tot op de dag waarop Ik het, nieuw, zal drinken in het Koninkrijk van God.”
Nadat zij de lofzang gezongen hadden, gingen zij naar de Olijfberg.
VOORSPELLING PETRUS' VERLOOCHENING
Toen sprak Jezus tot hen: “Allen zult gij ten val komen, want er staat geschreven: Ik zal de herder slaan en de schapen zullen verstrooid worden.
Maar na mijn verrijzenis zal ik u voorgaan naar Galilea.”
Toen zei Petrus: “Al komen allen ten val, ik zeker niet.”
Jezus antwoordde hem: Voorwaar, Ik zeg u: nog heden, nog deze nacht, voordat de haan tweemaal kraait, zult juist gij Mij driemaal verloochenen.”
Maar met nog meer nadruk verzekerde hij: “Al moest ik met U sterven, in geen geval zal ik U verloochenen.” In diezelfde geest spraken allen.
IN DE HOF VAN OLIJVEN
Zij kwamen nu aan een landgoed dat Getsémane heette. Daar zeide Hij tot zijn leerlingen: “Blijft hier zitten, terwijl Ik bid.”
Hij nam Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee en begon zich ontsteld en beangst te gevoelen.
Hij sprak tot hen: “Ik ben bedroefd tot stervens toe. Blijft hier en waakt.”
Nadat Hij een weinig verder was gegaan, wierp Hij zich ter aarde en bad dat dit uur, als het mogelijk was, aan Hem mocht voorbijgaan.
“Abba, Vader,” zo bad Hij, “voor U is alles mogelijk; laat deze beker Mij voorbijgaan. Maar toch: niet wat Ik maar wat Gij wilt.”
Toen ging Hij terug en vond hen in slaap; en Hij sprak tot Petrus: “Simon, slaapt ge? Ging het dan uw krachten te boven een uur te waken?
Waakt en bidt, dat gij niet op de bekoring ingaat. De geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak.”
Opnieuw verwijderde Hij zich en bad met dezelfde woorden.
En teruggekomen vond Hij hen weer in slaap, want hun oogleden waren zwaar; ze wisten niet, wat ze hem moesten antwoorden.
Toen Hij voor de derde maal terugkwam, sprak Hij tot hen: “Slaapt dan maar door en rust uit. Het is zover, het uur is gekomen; zie de Mensenzoon wordt overgeleverd in de handen van de zondaars.
Staat op, laten we gaan; mijn verrader is nabij.”
DE VERRADER
Hij was nog niet uitgesproken, of daar kwam Judas, een van de twaalf, vergezeld van een bende met zwaarden en knuppels, gestuurd door de hogepriesters, schriftgeleerden en oudsten.
Zijn verrader had een teken met hen afgesproken door te zeggen: “Die ik zal kussen, Hij is het; grijpt Hem vast en voert Hem onder strenge bewaking weg.”
Hij ging recht op Jezus af en zei: “Rabbi!” En hij kuste Hem.
Zij grepen Hem en maakten zich van Hem meester.
Maar een van die erbij stonden trok zijn zwaard en sloeg met een houw de knecht van de hogepriester het oor af.
Daarna richtte Jezus zich tot hen met de woorden: “Als tegen een rover zijt ge uitgetrokken met zwaarden en knuppels om Mij gevangen te nemen.
Dagelijks gaf Ik onderricht bij u in de tempel en toch hebt ge Mij niet gegrepen. Maar zo moesten de Schriften in vervulling gaan.”
Toen lieten allen Hem in de steek en namen de vlucht.
Toch ging een jongeman, die een linnen doek om het blote lichaam had geslagen, Hem achterna. Ze grepen hem,
maar hij liet zijn kleed in de steek en vluchtte naakt weg.
Men bracht Jezus haar de hogepriester, waar alle hogepriesters, oudsten en schriftgeleerden bijeenkwamen.
Petrus volgde Hem op een afstand tot op de binnenplaats van het paleis van de hogepriester en nam plaats onder het dienstvolk om zich bij het vuur te warmen.
De hogepriesters en het hele Sanhedrin zochten naar een getuigenis tegen Jezus om Hem ter dood te kunnen brengen, maar zij vonden er geen.
Wel brachten velen valse getuigenissen tegen Hem in, maar hun getuigenissen stemden niet overeen.
Toen traden enige valse getuigen tegen Hem op die verklaarden:
“Wij hebben Hem horen zeggen: Ik zal deze door mensenhanden gemaakte tempel afbreken en in drie dagen een andere opbouwen die niet door mensenhanden is gemaakt.”
Maar ook daaromtrent was hun getuigenis niet eensluidend.
Toen stond de hogepriester in hun midden op en vroeg aan Jezus: “Geeft Ge in het geheel geen antwoord? Wat getuigen deze mensen tegen U?”
Maar Jezus bleef zwijgen en gaf volstrekt geen antwoord. Daarop stelde de hogepriester Hem nog een vraag: “Zijt Gij de Christus, de Zoon van de Gezegende?”
Jezus antwoordde: Ja, dat ben Ik; en gij zult de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van de Macht en komen met de wolken des hemels.”
Toen scheurde de hogepriester zijn gewaad en riep uit: “Waartoe hebben wij nog getuigen nodig?
Ge hebt de godslastering gehoord. Wat dunkt u?” Allen spraken het vonnis uit, dat Hij de dood verdiende.
Daarop begonnen sommigen Hem te bespuwen en, na zijn gelaat bedekt te hebben, Hem met de vuist te slaan, terwijl ze zeiden: “Wees nu eens profeet!” Ook de knechten dienden Hem slagen toe.
DOOR PETRUS VERLOOCHEND
Terwijl Petrus zich beneden op de binnenplaats bevond, kwam daar een van de dienstmeisjes van de hogepriester;
en toen zij Petrus zag die zich zat te warmen, keek ze hem eens aan en zei: “Jij was ook bij Jezus de Nazarener.”
Maar hij ontkende het: “Ik weet niet, ik begrijp niet wat je bedoelt.” En terwijl hij wegging naar het poortgebouw, kraaide een haan.
Maar toen het meisje hem daar opmerkte, verzekerde ze nog eens aan de omstanders: “Die is er ook een van.”
Hij ontkende het opnieuw. Even daarna zeiden de omstanders tot Petrus: “Waarachtig, jij bent er ook een van; je bent toch ook een Galileeër.”
Toen begon hij te vloeken en te zweren: “Ik ken die man niet over wie jullie het hebben.”
Onmiddellijk daarop kraaide een haan voor de tweede keer. Nu herinnerde Petrus zich, hoe Jezus tot hem gezegd had: “Voordat een haan tweemaal kraait, zult ge Mij driemaal verloochenen.” En hij barstte in tranen uit.

Document

Naam: HEILIGE SCHRIFT
Willibrordvertaling 1975
Soort: Heilige Schrift
Datum:
Copyrights: © 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge
Bewerkt: 7 november 2019

Opties

Internetadres
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2024, Stg. InterKerk, Schiedam, test