HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
ONDERGANG VAN TEMPEL EN STAD; ONDERGANG VAN DE WERELD
Toen Jezus de tempel verliet, zei een van zijn leerlingen tot Hem: “Meester, kijk eens, wat een stenen en wat een gebouwen!”
Maar Hij zei: “Ziet ge die grote gebouwen? Geen steen zal op de andere gelaten worden, alles zal worden verwoest.”
En nadat Hij zich had neergezet op de Olijfberg tegenover de tempel, stelden Petrus, Jakobus, Johannes en Andreas, terwijl er verder niemand bij was, Hem de vraag:
“Zeg ons, wanneer dat zal gebeuren en wat zal het teken zijn, dat dit alles gaat voltrokken worden?”
“Weest op uw hoede,” zo begon Jezus zijn uiteenzetting, “dat niemand u in dwaling brengt.
Want velen zullen optreden in mijn Naam en zeggen: Ik ben het. En velen zullen zij misleiden.
Wanneer gij zult horen van oorlogen en oorlogsgeruchten, laat u dan geen angst aanjagen. Dat alles moet gebeuren, maar het is nog niet het einde.
Er zal strijd zijn van volk tegen volk en van koninkrijk tegen koninkrijk; er zullen aardbevingen zijn en hongersnood, nu hier, dan daar: dit is het begin van de weeën.
Weest op uw hoede. Men zal u overleveren aan de rechtbanken, in de synagogen zult ge gegeseld worden en voor de stadhouders en koningen zult ge terechtstaan omwille van Mij, om zo ten overstaan van hen getuigenis af te leggen.
Eerst moet onder alle volkeren de Blijde Boodschap verkondigd worden.
Wanneer men u wegvoert om u over te leveren, maakt u dan niet tevoren bezorgd over wat gij zult zeggen, maar zegt wat u op dat ogenblik zal ingegeven worden. Want niet gij zijt het die spreekt, maar de heilige Geest.
De ene broer zal de andere overleveren om hem te laten doden, de vader zijn kind, de kinderen zullen opstaan tegen hun ouders en hen ter dood doen brengen. Gij zult een voorwerp van haat zijn voor allen omwille van mijn Naam.
Wie echter ten einde toe volhardt, zal gered worden.
Wanneer gij nu de gruwel der verwoesting zult zien staan waar het niet mag - wie het leest, begrijpe het - laten dan de mensen in Judea naar de bergen vluchten;
laat hij die zich op het dak bevindt niet naar beneden komen en zijn huis binnengaan om er iets uit te halen;
en die op het land is niet terugkeren om zijn mantel te halen.
Wee de zwangeren en zogenden in die dagen.
Bidt, dat het niet in de winter valt.
Want die dagen zullen dagen van verschrikking zijn zoals er niet zijn geweest vanaf het begin toen God de wereld schiep, tot nu toe, noch ooit komen zullen.
Als de Heer die dagen niet verkort had, zou geen mens gespaard blijven; maar Hij heeft die dagen verkort omwille van de uitverkorenen die Hij zich uitgekozen heeft.
Wanneer dan iemand u zegt: Zie, de Christus is hier of: Hij is daar: gelooft het niet.
Want er zullen schijnchristussen en schijnprofeten opstaan die tekenen en wonderen zullen doen, zodat zij, als dat mogelijk was, zelfs de uitverkorenen zouden misleiden.
Weest dus op uw hoede; Ik heb u alles voorspeld.
Maar na die verschrikkingen zal in die dagen de zon verduisteren en de maan geen licht meer geven;
de sterren zullen van de hemel vallen en de hemelse heerscharen in verwarring geraken;
dan zullen zij de Mensenzoon zien komen op de wolken, met grote macht en heerlijkheid.
Dan zal Hij zijn engelen uitzenden om zijn uitverkorenen te verzamelen uit de vier windstreken, van het einde der aarde tot het uiteinde des hemels.
VERGELIJKING MET DE VIJGENBOOM
Trekt uit de vergelijking met de vijgenboom deze les: Wanneer zijn twijgen al zacht worden en beginnen uit te botten, weet ge dat de zomer in aantocht is.
Zo ook, wanneer gij deze dingen ziet, weet dan dat het nabij is, ja voor de deur staat.
Voorwaar, Ik zeg u: dit geslacht zal niet voorbijgaan, totdat dit alles gebeurd is.
Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen niet voorbijgaan.
Van die dag of dat uur weet niemand af, zelfs niet de engelen in de hemel, zelfs niet de Zoon, maar de Vader alleen.
Weest op uw hoede; weest waakzaam, want gij weet niet wanneer het ogenblik daar is.
Het is er mee als met een man die in het buitenland vertoeft. Bij het verlaten van zijn huis heeft hij aan zijn dienaars het beheer overgedragen, aan ieder zijn taak toegewezen en de deurwachter bevolen waakzaam te zijn.
Weest dus waakzaam, want ge weet niet, wanneer de heer des huizes komt,‘s avonds laat of midden in de nacht, bij het hanegekraai of ‘s morgens vroeg.
Als hij onverwachts komt, laat hij u dan niet slapend vinden.
En wat Ik tot u zeg, zeg Ik tot allen: weest waakzaam!”
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge