HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Heer, vader en meester van mijn leven, laat mij niet over aan het beeld van mijn lippen en sta niet toe dat ik door hen ten val kom.
Wie legt een zweep gereed om mijn denken te slaan en de roede van de wijsheid om mijn hart te tuchtigen? Dan zal die zweep mij niet sparen als ik domheden bega, en zal die roede nooit de fouten van mijn lippen ongestraft laten.
Dan zullen mijn dwaasheden niet toenemen en mijn zonden niet talrijker worden; dan zal ik niet ten val komen onder het oog van mijn tegenstanders en zal mijn vijand zich niet over mij verheugen.
Heer, vader en God van mijn leven bewaar mij voor hoogmoedige ogen
en wend de begerigheid van mij af;
laten gulzigheid en wellust mij niet in hun greep krijgen en lever mij niet over aan schaamteloze hartstocht.
Hoort, zonen, hoe de mond beteugeld wordt: wie zich daaraan houdt, raakt niet verstrikt.
De zondaar wordt het slachtoffer van zijn eigen lippen, de lasteraar en de hoogmoedige komen erdoor ten val.
Wen uw mond niet aan eden en gewen er u niet aan de naam van de Heilige te noemen.
Want zoals aan een slaaf die voortdurend wordt verhoord de striemen niet bespaard blijven, zo zal ook hij die altijd maar zweert en de heilige naam noemt niet vrij blijven van zonde.
De man die veel zweert belaadt zich met ongerechtigheid; de gesel zal niet wijken van zijn huis. Als hij zijn eed niet houdt, drukt zijn zonde op hem; als hij hem geringschat, zondigt hij dubbel, en als hij zonder reden zweert, wordt hij niet gerechtvaardigd: zijn huis zal met rampen overladen worden.
Er is een manier van spreken waar de dood op staat: laat die in Jakobs erfdeel niet gevonden worden, want de vromen mogen zich met dat alles niet afgeven en zij mogen zich niet in zonden wentelen.
Wen uw mond niet aan vunzige platheden, want dan zondigt gij door uw woorden.
Denk aan uw vader en uw moeder, als gij te midden van de notabelen zetelt; gij moet ze in hun aanwezigheid niet vergeten en onder invloed van die omgang geen dwaas worden, zodat gij zoudt wensen niet verwekt te zijn en de dag van uw geboorte vervloekt.
Iemand die zich went aan schampere taal wordt zijn leven lang geen beschaafd mens.
Twee soorten mensen beladen zich met zonde en een derde soort roept de toorn af. Brandende begeerte is als een laaiend vuur: zij wordt niet geblust voor zij is opgebrand. Een mens die met zijn eigen lichaam ontucht bedrijft houdt niet op totdat het vuur hem verteert.
Voor een ontuchtig mens is alle brood lekker: hij wordt het niet moe tot hij doodgaat.
De man die overspel pleegt zegt bij zichzelf: `Wie ziet mij? Het is donker om mij heen, de muren houden mij verborgen en niemand ziet mij. Waarvoor zou ik bang zijn? De Allerhoogste zal mijn zonden niet gedenken!'
Wat hij vreest zijn de ogen van de mensen en hij beseft niet, dat de ogen van de Heer tienduizendmaal zo helder zijn als de zon: zij zien alle wegen van de mensen en dringen tot in verborgen hoeken door.
Alles was Hem bekend voordat het werd geschapen en het blijft Hem bekend nadat het voltooid is.
Zo iemand wordt in de straten van de stad gestraft en gegrepen waar hij er niet op verdacht is.
Zo ook de vrouw die haar man ontrouw is en hem een erfgenaam bezorgt van een vreemde.
Ten eerste is zij ongehoorzaam geweest aan de wet van de Allerhoogste; ten tweede heeft zij zich misdragen tegenover haar man; ten derde heeft zij ontucht en echtbreuk gepleegd en haar man kinderen bezorgd die door een vreemde verwekt zijn.
Zo'n vrouw zal voor de vergadering gebracht worden en over haar kinderen zal leed komen.
Haar kinderen zullen geen wortel schieten en haar takken geen vrucht dragen.
Haar nagedachtenis zal een vloek zijn en haar schande zal niet worden uitgewist.
Zij die achter blijven zullen inzien dat niets beter is dan de vrees voor de Heer en niets zoeter dan het onderhouden van de geboden van de Heer.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge