HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Mijn zoon, hebt gij gezondigd? Ga er dan niet mee door en bid ook om vergeving voor uw vroegere zonden.
Vlucht de zonde, als een slang, want als ge haar te na komt, bijt ze u. Haar tanden zijn leeuwetanden, die mensenlevens vernietigen.
Alle ongerechtigheid is als een tweesnijdend zwaard: de wond die zij slaat is ongeneeslijk.
Bluf en brutaliteit richten de rijkdom te gronde: daardoor wordt het huis van de verwatene verwoest.
Het smeekbede van de arme gaat van zijn mond naar Gods oren en dan komt zijn oordeel met spoed.
Wie afkerig is van een terechtwijzing loopt in het voetspoor van de zondaar, maar wie de Heer vreest neemt ze ter harte.
Een snoever valt al spoedig op: een verstandig man kent hem aan zijn ontsporingen.
Degene die zijn huis bouwt met andermans geld is als iemand die stenen bijeenbrengt voor zijn graf.
De buit van de zondaars is als een stapel vlas en hun eind is een vlammend vuur.
De weg van de zondaars is effen, vrij van stenen, maar aan zijn einde ligt de kuil van het dodenrijk.
Wie de wet onderhoudt begrijpt haar zin en de volmaakte vrees voor de Heer is wijsheid.
Wie niet schrander is laat zich niets leren, maar er is een schranderheid die veel bitterheid brengt.
De kennis van de wijze is als een overvloed van water en zijn raad een bron van leven.
Het innerlijk van de dwaas is als een gebroken kruik: het kan geen enkele kennis bevatten.
Als een verstandig man een wijs woord hoort, dan prijst hij het en voegt er nog een bij, maar als een losbol het hoort, dan mishaagt het hem en werpt hij het achter zijn rug.
Het betoog van een dwaas is als een last onderweg, maar op de lippen van een verstandig man ligt bekoorlijkheid.
Wat uit de mond van de wijze komt wordt in de vergadering op prijs gesteld en zijn woorden worden ter harte genomen.
Als een bouwval is de wijsheid van een dwaas en de kennis van de onverstandige is wartaal.
Voor de dwaas is onderricht een keten aan zijn voeten en als een handboei aan zijn rechterhand.
Een dwaas lacht luidkeels, maar een schrander man glimlacht hoogstens.
Voor een verstandig man is onderricht als een gouden sieraad en als een armband aan zijn rechterarm.
Een dwaas rent haastig een huis binnen, maar een levenswijs man blijft bescheiden wachten.
Een onverstandig man gluurt aan de deur het huis binnen, maar een welopgevoed man blijft buiten staan.
Een onbeschaafd mens luistert aan de deuren, maar voor de verstandige is dat een zware schande.
De lippen van de praters vertellen maar raak, maar de woorden van verstandige mensen worden gewogen.
De dwazen dragen het hart op de tong, maar de wijzen dragen hun tong in hun hart.
Als een goddeloze zijn tegenstander vervloekt, dan vervloekt hij zichzelf.
De roddelaar maakt alleen zichzelf vuil en hij wordt in zijn omgeving verfoeid.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge