• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x
Toen Nikanor vernam, dat Judas en zijn mannen zich in het gebied van Samaria bevonden, besloot hij ze voor alle veiligheid op de rustdag aan te vallen.
De joden die hem noodgedwongen volgden brachten daartegen in: 'U moogt ze niet op zo'n wrede en barbaarse wijze ombrengen. Heb eerbied voor de dag die Degene die alles ziet van het begin af heeft geeërd en geheiligd.'
Op de vraag van die aartsschurk of er dan in de hemel een machthebber was, die bevolen had de sabbat te houden,
antwoordden ze vrijmoedig: 'De levende Heer zelf is de machthebber in de hemel die bevolen heeft de zevende dag te vieren.'
Maar de ander hernam: 'En ik ben machthebber hier op aarde en beveel de wapens op te nemen en de zaak van de koning te dienen.' Toch was hij niet in staat zijn rampzalig plan te volvoeren.
Terwijl Nikanor in zijn mateloze verwaandheid reeds besloten had met de wapenrustingen van Judas' verslagen leger een groot gedenkteken te maken,
bleef de Makkabeeër met een groot vertrouwen rekenen op de hulp van de Heer.
Hij spoorde zijn mannen aan, niet beducht te zijn voor de aanval van de heidenen, maar te denken aan al de keren dat de hemel hen reeds geholpen had; daarom mochten ze ook nu weer verwachten, dat de Almachtige hun de overwinning zou schenken.
Met teksten uit de Wet en uit de Profeten sprak hij hen moed in en hij herinnerde ze daarbij aan de gevechten die ze vroeger doorstaan hadden en wakkerde zo hun strijdlust aan.
Tenslotte wees hij erop, dat de heidenen trouweloos waren en hun eden niet hielden. Nu hij de gemoederen in beweging had gebracht, gaf hij bevel de wapens op te nemen.
Ieder van hen had hij niet zozeer gewapend met de zekerheid die schild en lans bieden, als met de troost van welgekozen woorden. Bovendien vertelde hij hun een geloofwaardige droom, een soort van visioen, waarmee hij allen tot geestdrift bracht.
De droom was als volgt: Onias, de vroegere hogepriester, die een voortreffelijk mens was geweest, bescheiden in de omgang, zacht van karakter, waardig in zijn spreken en die zich van zijn jeugd af had toegelegd op alles wat deugd is, bad met uitgestrekte handen voor heel het joodse volk.
Daarop zag Judas een andere man in dezelfde houding, die zich onderscheidde door zijn hoge leeftijd en zijn waardigheid; een bewonderenswaardige en waarlijk vorstelijke majesteit straalde van hem uit.
Toen hoorde Judas Onias zeggen: 'Dit is Jeremia, de profeet van God, die zijn broeders liefheeft en veel bidt voor zijn volk en de heilige stad.'
Daarop strekte Jeremia zijn rechterhand uit en overhandigde Judas een gouden zwaard, terwijl hij zei:
'Neem dit heilige zwaard in ontvangst: het is een geschenk van God. Daarmee zult u de vijanden verpletteren.'
Bezield door de indrukwekkende toespraak van Judas, die tot dapperheid aanvuurde en het gemoed van de jongeren staalde, besloten de joden geen legerplaats op te slaan, maar fier tot de aanval over te gaan en in een dapper gevecht van man tegen man de strijd te beslissen, want de stad, de heilige instellingen en de tempel waren in gevaar.
Hun eerste en grootste bekommernis gold immers niet hun vrouwen en kinderen, hun broers en verwanten, maar de heilige tempel.
Maar ook degenen die in de stad waren achtergebleven, verkeerden in grote angst, ongerust als ze waren over de uitslag van de aanval in het open veld.
Terwijl allen met spanning de komende beslissing tegemoet zagen, trok de vijand zijn troepen samen en stelde ze in slagorde op: de olifanten werden in een gunstige positie geplaatst en de ruiterij over de beide vleugels van het leger verdeeld.
Toen de Makkabeeër heel deze troepenmassa voor zich zag, de rijke verscheidenheid van hun wapens en het onheilspellend uiterlijk van de olifanten, hief hij zijn handen ten hemel en bad tot de Heer die wonderen kan doen, daar hij wist dat de zege niet door wapens bevochten wordt, maar dat hij ze behaalt die door de Heer waardig gekeurd wordt.
Hij bad aldus: 'Heer, Gij hebt ten tijde van Hizkia, de koning van Juda, uw engel gezonden die ongeveer honderdvijfentachtigduizend man van het leger van Sanherib doodde.
Vorst van de hemel, zend ook nu weer uw goede engel voor ons uit om angst en paniek te verspreiden.
Verpletter door de kracht van uw arm degenen die met een godslastering op de lippen oprukken tegen uw heilig volk.' Dat was zijn gebed.
Terwijl het leger van Nikanor onder trompetgeschal en krijgszang aanrukte,
stormden de soldaten van Judas op de vijand af, terwijl ze smekend God aanriepen.
Strijdend met de handen, baden ze in hun hart tot God. Zo sloegen ze niet minder dan vijfendertigduizend man neer, ten zeerste verheugd over de zichtbare hulp van God.
Toen de strijd ten einde was en ze zich vol vreugde terugtrokken, vonden ze Nikanor in volle wapenrusting dood op de grond liggen.
Na het geschreeuw en gejoel dat toen losbrak, hieven ze in hun moedertaal een loflied aan voor de Heer.
De man die zich geheel en al, met hart en ziel had ingezet voor de verdediging van zijn medeburgers en die de toewijding voor zijn volksgenoten van zijn jeugd af onverminderd had bewaard, gaf bevel Nikanor het hoofd en de rechterarm af te slaan en ze naar Jeruzalem te brengen.
In Jeruzalem gekomen riep hij zijn volksgenoten bijeen en liet de priesters voor het brandofferaltaar plaats nemen. Daarna ontbood hij de bezetting van de burcht,
en toonde hun het hoofd van de smerige Nikanor en de hand, die de godslasteraar brutaal tegen de heilige woning van de Almachtige had uitgestoken.
Daarop liet hij de tong van de goddeloze Nikanor uitsnijden en in stukjes aan de vogels voeren; als loon voor zijn dwaasheid hing hij zijn afgehouwen rechterhand tegenover de tempel op.
Allen zonden hun dank ten hemel en prezen de Heer, die hen zo zichtbaar geholpen had, met de woorden: 'Geloofd zij Hij die zijn heiligdom ongerept heeft bewaard!'
Het hoofd van Nikanor bevestigde Judas aan de muur van de burcht als een zichtbaar en duidelijk bewijs dat de Heer hen geholpen had.
Met algemene instemming werd besloten deze dag niet ongemerkt te laten voorbijgaan, maar hem te vieren op de dertiende dag van de twaalfde maand, de maand die in het Aramees Adar heet, dus daags voor het Mordekaifeest.
Zo verging het Nikanor. Sinds die tijd bleef de stad in het bezit van de Hebreeën. Daarom besluit ik hier mijn verhaal.
Als de stof mooi en treffend geordend is, dan is mijn wens vervuld; ben ik daar maar zwak of middelmatig in geslaagd, dan heb ik toch gedaan wat ik kon.
Evenals het schadelijk is voor de gezondheid alleen wijn of alleen water te drinken, terwijl wijn met water gemengd goed smaakt en een behaaglijk gevoel van vreugde geeft, zo is het ook juist door de ordening van de stof dat een verhaal de oren van de lezers streelt. En dit is het einde.

Document

Naam: HEILIGE SCHRIFT
Willibrordvertaling 1975
Soort: Heilige Schrift
Datum:
Copyrights: © 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge
Bewerkt: 7 november 2019

Opties

Internetadres
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2024, Stg. InterKerk, Schiedam, test