HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
In het jaar honderdtweeënzeventig riep koning Demetrius zijn troepen bijeen en trok naar Medië om daar hulp te zoeken voor zijn strijd tegen Tryfon.
Toen Arsakes, de koning van Perzië en Medië, hoorde dat Demetrius zijn gebied was binnengetrokken, zond hij een van zijn veldheren om hem levend gevangen te nemen.
Deze rukte uit, versloeg het leger van Demetrius, nam deze gevangen en bracht hem voor Arsakes, die hem in de gevangenis liet werpen.
Tijdens Simons bewind genoot het land van Judas rust. Hij behartigde het welzijn van zijn volk, dat zolang hij leefde gelukkig was met zijn macht en roem.
Groter roem verwierf hij zich nog, toen hij het volk een haven gaf door de verovering van Joppe, en zo de toegang opende tot het Middellandse-zee-gebied.
Hij breidde het grondgebied van zijn volk uit door zich meester te maken van het land.
Tal van vijanden maakte hij krijgsgevangen. Hij bedwong Gezer, Bet-sur en de burcht en zuiverde die van alle sporen van afgodendienst, zonder dat iemand hem weerstand bood.
Ongestoord bebouwde ieder zijn akker en de aarde bracht haar gewassen voort en de bomen in de vlakte hun vruchten.
De bejaarden zaten samen langs de straten en spraken over de welvaart, de jonge mannen gingen gekleed in een schitterend krijgsgewaad.
Hij voorzag de steden van levensmiddelen en rustte ze uit met verdedigingstuig. Zo werd zijn naam beroemd tot aan het einde der aarde.
Vrede bracht hij over het land en in Israël heerste een uitbundige vreugde.
Iedereen zat onbekommerd onder zijn wijnstok en vijgeboom.
Want de vijanden waren in die tijd machteloos.
Hij was een steun voor de geringen onder zijn volk, hij was vol ijver voor de wet en roeide goddelozen en boosdoeners uit.
Hij verhoogde de luister van de tempel en vergrootte het aantal heilige vaten.
Toen Rome en zelfs Sparta hoorden dat Jonatan overleden was, waren zij daarover diep bedroefd.
Maar toen ze vernamen dat zijn broer Simon hem als hogepriester was opgevolgd en stad en land regeerde,
vernieuwden ze met hem de vriendschapsbetrekkingen en het bondgenootschap dat zij met zijn broers Judas en Jonatan gesloten hadden, legden dit schriftelijk vast op bronzen platen en stuurden die naar Simon.
Lezing ervan geschiedde in de volksvergadering in Jeruzalem.
Hier volgt een afschrift van de brief die de Spartanen zonden: 'De magistraten en de stad van de Spartanen aan Simon, de hogepriester, aan de oudsten, de priesters en het overige volk der joden, hun broeders. Heil u!
De gezanten die u naar ons volk hebt afgevaardigd, hebben ons ingelicht over het aanzien en het gezag dat u geniet. We waren zeer verheugd over hun komst.
Hun verklaringen hebben wij als volgt onder de staatsoorkonden opgenomen: Numenius, de zoon van Antiochus, en Antipater, de zoon van Jason, beiden gezanten van de joden, zijn tot ons gekomen om hun vriendschapsbetrekkingen met ons te vernieuwen.
Het volk heeft besloten deze mannen eervol te ontvangen en een afschrift van hun verklaringen op te nemen in de staatsarchieven, opdat het volk der Spartanen de herinnering eraan bewaart. Een afschrift hiervan hebben ze aan de hogepriester Simon gezonden.'
Daarna zond Simon Numenius met een groot gouden schild ter waarde van duizend minen naar Rome om het bondgenootschap te bevestigen.
Vanwege al deze verdiensten vroeg het joodse volk zich af: 'Hoe kunnen we Simon en zijn zonen onze dankbaarheid betuigen?
Want hijzelf, zowel als zijn broers en zijn familie zijn onwrikbaar geweest in de strijd tegen de vijanden van Israël; ze hebben de vijanden teruggeslagen en voor Israël de vrijheid verworven.' Daarom lieten ze op bronzen platen een oorkonde opmaken en bevestigen aan zuilen op de berg Sion.
Hier volgt een afschrift van de oorkonde: 'Op de achttiende Elul van het jaar honderdtweeënzeventig, in het derde jaar van het hogepriesterschap van Simon, heeft men in het Asaramel,
tijdens een grote vergadering van de priesters en het volk, van de leiders van het volk en de oudsten van het land, onze aandacht gevestigd op de volgende feiten:
Tijdens de vele oorlogen die in ons land hebben gewoed, hebben Simon, de zoon van Mattatias, uit het geslacht van Jojarib, en zijn broers hun leven op het spel gezet en weerstand geboden aan de vijanden van hun volk voor het behoud van hun tempel en de wet. Daardoor hebben zij hun volk beroemd gemaakt.
Nadat Jonatan, die zijn volk om zich verenigd had en hogepriester was geworden, bij zijn voorvaderen was bijgezet,
besloten hun vijanden het land binnen te vallen om het te verwoesten en zich van de tempel meester te maken.
Toen greep Simon naar de wapens en streed voor zijn volk. Hij besteedde een groot gedeelte van zijn persoonlijk vermogen om het leger van zijn volk te bewapenen en het soldij uit te betalen.
Hij versterkte de steden van Judea en de grensplaats Betsur, dat een wapenplaats van de vijand was, en legerde daar een joods garnizoen;
verder versterkte hij Joppe aan zee en het eertijds door de vijand bewoonde Gezer aan de grens van Azotus, dat hij met joden bevolkte; beide steden voorzag hij van alles wat nodig was voor hun onderhoud.
Omdat Simon dat alles gedaan had in onkreukbare trouw jegens zijn volk, heeft dat volk, overtuigd van die trouw en van zijn toewijding voor de roem van zijn volk, hem aangesteld tot hun leider en hogepriester. Op alle mogelijke wijzen heeft hij ernaar gestreefd zijn volk te verheffen.
Onder zijn bewind en door zijn toedoen is het gelukt de heidenen uit het land te verdrijven, waaronder ook de bezetting van de stad van David in Jeruzalem. Deze laatsten hadden daar een burcht gebouwd, van waar zij uitvallen deden, de omgeving van de tempel ontwijdden en de heiligheid ervan uitermate ernstig schonden.
Simon legerde een joodse bezetting in de burcht, die hij nog sterker maakte ter beveiliging van stad en land; bovendien trok hij de muren van Jeruzalem hoger op.
Koning Demetrius bevestigde hem in de hogepriesterlijke waardigheid zoals hieronder omschreven is.
Hij nam hem onder zijn vrienden en bewees hem grote eer.
De koning had immers vernomen dat de Romeinen de joden tot vrienden, bondgenoten en broeders hadden verklaard en dat ze de gezanten van Simon eervol hadden ontvangen.
Ook was hij ervan in kennis gesteld, dat de joden en hun priesters besloten hadden dat Simon voor altijd hun leider en hogepriester zou zijn, tenzij er een betrouwbaar profeet mocht komen die anders zou beslissen,
alsook hun legeraanvoerder. Hij was belast met de zorg voor de tempel en hem kwam het toe beambten aan te stellen over de openbare werken, mannen te benoemen om het land te besturen, de wapendepots te beheren en het bevel te voeren over de vestingen.
Hij was belast met de zorg voor de tempel; allen moesten zijn bevelen gehoorzamen, alle officiële stukken in het land moesten onder zijn naam opgesteld worden; hij zou zich in purper kleden en de gouden gesp dragen.
Niemand uit het volk of uit de priesters is het geoorloofd iets aan deze bepalingen af te doen of aan zijn bevelen te weerstaan, zonder zijn toestemming een vergadering in het land te beleggen, zich in purper te kleden of de gouden gesp te dragen.
Degene die in strijd met deze beslissingen handelt of een ervan niet doet, zal strafbaar zijn.
Heel het volk heeft besloten de genoemde volmachten aan Simon te verlenen.
En Simon heeft ze aanvaard en zich bereid verklaard hogepriester, veldheer en leider van het joodse volk en zijn priesters te zijn en over allen het bewind te voeren.'
Deze oorkonde lieten ze op bronzen tafels beitelen en die op een duidelijk zichtbare plaats binnen de ommuring van de tempel aanbrengen.
Een afschrift ervan moest in de schatkamer worden gelegd ter beschikking van Simon en zijn zonen.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge