• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x
De koning van Egypte bracht een leger op de been zo talrijk als de zandkorrels aan het strand van de zee en rustte een grote vloot uit. Hij was van plan zich op listige wijze meester te maken van het rijk van Alexander en het in te lijven bij zijn rijk.
Vreedzame bedoelingen voorgevend trok hij Syrië binnen. De bewoners van de steden openden voor hem de poorten en verwelkomden hem, omdat koning Alexander bevolen had dat voor zijn schoonvader te doen.
Maar telkens als Ptolemeus een stad binnentrok, legde hij er troepen in garnizoen.
Toen hij bij Azotus kwam, vestigde men zijn aandacht op de platgebrande tempel van Dagon, op de verwoesting van Asdod en omgeving, op de lijken die rondom verspreid lagen en op de verkoolde resten van degenen die Jonatan in de oorlog verbrand had en die nu langs de route die de koning volgde lagen opgestapeld.
Om Jonatan verdacht te maken vertelde men de koning wat hij gedaan had, maar de koning zweeg.
Jonatan ging naar Joppe om de koning luisterrijk te verwelkomen. Ze begroetten elkaar en brachten daar de nacht door.
Daarna vergezelde Jonatan de koning tot aan de rivier de Eleuterus en keerde toen naar Jeruzalem terug.
Maar koning Ptolemeus voerde tegen Alexander boze plannen in het schild en maakte zich meester van de kuststeden tot aan Seleukië aan zee.
Vandaar zond hij gezanten naar koning Demetrius met het voorstel: 'Laten wij met elkaar een verbond sluiten dan zal ik u mijn dochter geven, die met Alexander is getrouwd, en zult u koning worden over het rijk van uw vader.
Want het spijt me dat ik hem mijn dochter heb gegeven, daar hij gepoogd heeft mij te doden.'
Omdat hij zijn rijk wilde hebben, schrok hij er niet voor terug Alexander verdacht te maken.
Hij ontnam hem zijn dochter en gaf haar aan Demetrius. Zo brak hij met Alexander en werden ze openlijk vijanden.
Ptolemeus trok Antiochië binnen en zette zich de diadeem van Azië op het hoofd. Twee diademen sierden nu zijn hoofd, namelijk die van Egypte en die van Azië.
Op dat ogenblik bevond koning Alexander zich in Cilicië, omdat de bewoners van die streken in opstand waren gekomen.
Maar toen hij van het gebeurde hoorde, trok hij tegen Ptolemeus ten strijde. Ook Ptolemeus rukte uit, ging hem met een sterk leger tegemoet en versloeg hem.
Alexander vluchtte naar Arabië om er bescherming te zoeken, en zo werd koning Ptolemeus heer en meester.
De Arabier Zabdiël sloeg Alexander het hoofd af en zond het aan Ptolemeus.
Maar drie dagen later stierf koning Ptolemeus zelf en de soldaten die hij in de versterkte steden gelegerd had, werden door de inwoners gedood.
Zo werd Demetrius in het jaar honderdzevenenzestig koning.
In die tijd had Jonatan zijn strijdkrachten uit Judea opgeroepen om de burcht in Jeruzalem te veroveren. Zij hadden reeds veel belegeringswerktuigen opgesteld,
toen enkele lieden, die hun eigen volk haatten en zich om de wet niet bekommerden, naar de koning gingen om hem mee te delen dat Jonatan de burcht belegerde.
Op dat bericht ontstak de koning in toorn en vertrok onmiddellijk naar Ptolemais. Vandaar schreef hij Jonatan de belegering te staken en zo spoedig mogelijk naar Ptolemais te komen voor een onderhoud met hem.
Jonatan legde dit bevel naast zich neer en liet de belegering voortzetten. Hij koos enkele oudsten van Israël en enkele priesters uit om hem te vergezellen en besloot zijn leven in de waagschaal te stellen.
Met zilver, goud, gewaden en allerlei andere geschenken begaf Jonatan zich naar de koning in Ptolemais en wist diens gunst te winnen.
Wel brachten enkele afvallige joden beschuldigingen tegen hem in,
maar de koning behandelde hem zoals zijn voorgangers hadden gedaan en overlaadde hem in tegenwoordigheid van zijn vrienden met eerbewijzen.
Hij bekrachtigde zijn aanstelling als hogepriester en al de andere waardigheden die hij vroeger had ontvangen, en nam hem op onder zijn beste vrienden.
Jonatan verzocht de koning om Judea en de drie districten van Samaria te ontheffen van schatting en beloofde hem daarvoor driehonderd talenten te geven.
De koning willigde dat verzoek in en richtte over al die aangelegenheden tot Jonatan het volgende schrijven:
'Koning Demetrius aan zijn broeder Jonatan en aan het volk van de joden. Heil u!
Om u op de hoogte te stellen van onze beschikkingen aangaande u, zenden wij u een afschrift van de brief die wij hebben geschreven aan onze verwant Lastenes.
Koning Demetrius aan zijn vader Lastenes. Heil u!
Wij hebben besloten het volk van de joden, dat met ons bevriend is en zijn verplichtingen jegens ons nakomt, te belonen voor de welwillendheid die ze ons betonen.
Wij bevestigen hen in het bezit van Judea zowel als van de drie districten Efraïm, Lydda en Ramataim, die van Samaria zijn afgesplitst en in hun volle omvang bij Judea ingelijfd. Al degenen die in Jeruzalem offeren ontslaan wij van de betaling van het koninklijk aandeel in de veld - en boomvruchten, dat de koning vroeger jaarlijks van hen ontving;
ook ontslaan wij hen met ingang van heden van het deel van de tienden en tollen waarop wij recht hebben, van de belasting op de zoutwinning en de kroongelden.
Met ingang van heden zijn deze beschikkingen van kracht en nooit zal een ervan worden ingetrokken.
Zorg er dus voor dat hiervan een afschrift wordt gemaakt en aan Jonatan ter hand gesteld. Het moet worden aangeslagen op een goed zichtbare plaats op de heilige berg.'
Toen koning Demetrius zag dat zijn land tot rust gekomen was en er nergens meer verzet tegen hem heerste, zond hij al zijn troepen naar huis, behalve de vreemde troepen die hij op de eilanden van de heidenen had aangeworven. Maar daardoor haalde hij zich de vijandschap op de hals van al de soldaten die al vanaf de tijd van zijn vader en grootvader in dienst waren.
Tryfon, een vroegere aanhanger van Alexander, merkte dat alle troepen morden tegen Demetrius. Hij ging naar de Arabier Imalkuë, die Antiochus, de zoon van Alexander, opvoedde,
en verzocht hem dringend hem het kind te geven, opdat hij ervoor kon zorgen dat het koning zou worden en zo de plaats van zijn vader innemen. Hij vertelde hem van de maatregelen die Demetrius had getroffen en van de vijandschap van zijn troepen die hij zich daardoor op de hals had gehaald. Tryfon bleef daar geruime tijd.
Jonatan richtte tot koning Demetrius het verzoek zijn troepen terug te trekken uit de burcht in Jeruzalem en uit de andere vestingsteden, omdat ze Israël voortdurend lastig vielen.
Demetrius zond Jonatan het volgende antwoord: 'Niet alleen wil ik door het inwilligen van uw verzoek u en uw volk terwille zijn, maar bovendien zal ik u en uw volk met eer overladen, zodra ik daartoe gelegenheid vind.
Voor het ogenblik zou ik het op prijs stellen als u mij soldaten stuurt om voor mij te strijden, want al mijn troepen hebben mij in de steek gelaten.'
Jonatan zond drieduizend dappere soldaten naar Antiochië. Zij dienden zich bij de koning aan en hij was zeer verheugd over hun komst.
Het kwam in de stad tot een opstand: ongeveer honderdtwintigduizend inwoners stroomden naar het centrum en wilden de koning doden.
De koning vluchtte naar het paleis, maar de inwoners van de stad bezetten de toegangswegen en gingen tot de aanval over.
Daarop riep de koning de joden te hulp. Dezen groepeerden zich allen tezamen rond de koning, joegen de opstandelingen in de stad uiteen en doodden er die dag ongeveer honderdduizend.
Diezelfde dag nog staken ze de stad in brand en maakten veel buit. Zo redden ze de koning.
Toen de inwoners van de stad zagen, dat de joden er heer en meester waren, verloren ze de moed en smeekten ze de koning:
'Reik ons de hand en laat de joden de strijd tegen ons en tegen de stad staken.'
Zij legden de wapens neer en sloten vrede. De joden werden in tegenwoordigheid van de koning en van al de rijksgroten met eer overladen; ze hadden zich in het koninkrijk een naam verworven. Met veel buit keerden ze naar Jeruzalem terug.
Koning Demetrius zat weer op zijn koningstroon en de rust was in zijn land teruggekeerd.
Maar hij hield zich niet aan zijn beloften. Hij nam zelfs een vijandige houding aan tegenover Jonatan en in plaats van hem te belonen voor de bewezen diensten, maakte hij het hem zeer lastig.
Na deze gebeurtenissen kwam Tryfon terug met Antiochus, die nog een kleine jongen was. Hij riep hem tot koning uit en zette hem de diadeem op.
Alle troepen die Demetrius afgedankt had, kozen zijn partij en namen de wapens op tegen Demetrius, die verslagen werd en de vlucht nam.
Tryfon kwam in het bezit van de olifanten en maakte zich meester van Antiochië.
Toen richtte de jonge Antiochus het volgende schrijven tot Jonatan: 'Ik bekrachtig uw aanstelling als hogepriester en bevestig u als stadhouder over de vier districten en neem u op onder de vrienden van de koning.'
Hij zond hem een gouden tafelservies en verleende hem het recht om uit een gouden beker te drinken, zich in purper te kleden en een gouden gesp te dragen.
Simon, de broer van Jonatan, benoemde hij tot veldheer over het gebied tussen de Trap van Tyrus en de Egyptische grens.
Daarop rukte Jonatan uit, doorkruiste het gebied westelijk van de Eufraat en bezocht de steden. Heel het leger van Syrië schaarde zich aan zijn zijde, bereid om met hem ten strijde te trekken. Toen hij in Askelon kwam, verwelkomden de burgers hem luisterrijk.
Vandaar ging hij naar Gaza, maar de inwoners van Gaza sloten hun poorten. Hij belegerde de stad, brandde de omgeving plat en plunderde die uit.
Toen verzochten de burgers van Gaza Jonatan om vrede. Hij reikte hun de hand; hij nam de zonen van de magistraten van de stad als gijzelaars en zond ze naar Jeruzalem. Daarna trok hij verder door het land tot aan Damascus.
Toen Jonatan hoorde dat de veldheren van Demetrius, met een groot leger bij Kedes in Galilea lagen met de bedoeling hem te dwingen zijn onderneming op te geven,
trok hij hun tegemoet, maar liet zijn broer Simon in het land achter.
Simon sloeg het beleg om Bet-sur; dagen lang bestookte hij de stad en sloot haar tenslotte in,
waarop de burgers hem om vrede vroegen. Hij reikte hun de hand, maar dwong ze de stad te verlaten. Hij nam bezit van de stad en plaatste er een garnizoen.
Jonatan had zijn kamp opgeslagen aan het meer van Gennesaret en was 's morgens vroeg naar de vlakte van Hasor getrokken.
Daar trokken de huurtroepen van Demetrius hem tegemoet na een afdeling in de bergen in hinderlaag te hebben gelegd. Terwijl het leger recht op de joden aanrukte,
kwamen de soldaten, die zich in hinderlaag hadden gelegd, te voorschijn en vielen aan.
Alle soldaten van Jonatan weken terug, niemand bleef, behalve de legeraanvoerder Mattatias, de zoon van Absalom, en Judas, de zoon van Chalfi.
Toen scheurde Jonatan zijn kleren, strooide stof op zijn hoofd en bad.
Daarna ging hij weer tot de aanval over en bracht de vijand zulke slagen toe dat die terugweek.
Toen zijn eigen vluchtende soldaten dit zagen, keerden ze naar Jonatan terug en samen met hem achtervolgden ze de vijand tot Kedes, waar zijn kamp was. Daar sloegen zij hun legerplaats op.
Die dag sneuvelden van de huurtroepen van Demetrius ongeveer drieduizend man. Jonatan keerde naar Jeruzalem terug.

Document

Naam: HEILIGE SCHRIFT
Willibrordvertaling 1975
Soort: Heilige Schrift
Datum:
Copyrights: © 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge
Bewerkt: 7 november 2019

Opties

Internetadres
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2024, Stg. InterKerk, Schiedam, test