HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
In die tijd trok Mattatias, een zoon van Johannes en kleinzoon van Simeon, een priester uit het geslacht van Jojarib, weg uit Jeruzalem en vestigde zich in Modein.
Hij had vijf zonen: Johannes, bijgenaamd Gaddi,
Simeon, die Tassi genoemd werd,
Judas, die Makkabai genoemd werd,
Eleazar, die Avaran genoemd werd, en Jonatan die Affus genoemd werd.
Bij het zien van de godslasterlijke dingen die in Juda en met name in Jeruzalem gebeurden,
riep hij uit: 'Wee mij! Ben ik geboren om getuige te zijn van de vernietiging van mijn volk en de verwoesting van de heilige stad en machteloos te moeten toezien hoe de stad aan de vijanden is uitgeleverd en de tempel in de macht van vreemdelingen is?
Jeruzalems tempel is als een man zonder aanzien,
zijn prachtig vaatwerk is als buit weggevoerd. Jeruzalems kinderen zijn omgebracht op haar pleinen, haar jonge mannen door het zwaard van de vijand gedood.
Is er een volk dat geen deel van haar koninkrijk heeft gekregen en dat zich niet aan haar bezit verrijkt heeft?
Al haar sieraden zijn haar ontnomen, van vrije vrouw is zij slavin geworden.
Zie eens hoe ons heiligdom, ons pronkjuweel, onze roem verlaten ligt, want de volken hebben het ontwijd.
Mattatias en zijn zonen scheurden hun kleren stuk, hulden zich in zakken en gaven zich over aan bittere weeklachten.
Op zekere dag kwamen de koninklijke beambten die de bevolking tot afval van de wet moesten dwingen, ook in de stad Modein om er offers op te dragen.
Veel Israëlieten gingen naar hen toe, maar Mattatias en zijn zonen hielden zich afzijdig.
De koninklijke beambten richtten zich daarom tot Mattatias met deze woorden: 'U bent een man van gezag in deze stad; u geniet eer en aanzien en hebt de steun van zonen en broers.
Treed dus als eerste naar voren om het bevel van de koning te volbrengen. Alle volken hebben er reeds gevolg aan gegeven en ook de Judeeërs, met name degenen die nog in Jeruzalem wonen. Doet u wat de koning vraagt, dan zullen u en uw zonen worden opgenomen onder de vrienden van de koning, dan zullen u en uw zonen geëerd worden met goud, zilver en allerlei andere geschenken.'
Hierop antwoordde Mattatias met luider stem: 'Al gehoorzamen ook alle volken in het rijk aan de koning, al valt iedereen van de godsdienst van zijn voorvaders af om zich te voegen naar zijn bevelen,
ik, mijn zonen en mijn broers blijven trouw aan het voorvaderlijk verbond.
Moge God ons ervoor behoeden de wet en haar geboden te verloochenen.
Wij geven geen gehoor aan het bevel van de koning en zullen in geen enkel opzicht afwijken van hetgeen onze godsdienst ons gebiedt.'
Nauwelijks had hij dat gezegd of voor aller ogen trad een jood naar voren om volgens het bevel van de koning op het afgodenaltaar van Modein te offeren.
Toen Mattatias dat zag, ontstak hij in hevige woede en hij trilde van verontwaardiging; hij gaf de vrije loop aan zijn rechtmatige toorn, sprong vooruit en sneed de jood op het afgodsaltaar de keel af;
daarna doodde hij ook de koninklijke beambte, die gekomen was om het volk tot offeren te dwingen, en vernielde het afgodsaltaar.
Zo toonde hij zijn ijver voor de wet evenals Pinechas dat gedaan had met betrekking tot Zimri, de zoon van Sallum.
Onmiddellijk trok Mattatias door de stad en riep met luider stem: 'Alwie zijn ijver voor de wet wil tonen en het opneemt voor het verbond, volge mij!'
Hijzelf en zijn zonen lieten have en goed in de stad achter en vluchtten het gebergte in.
In die tijd waren velen die rechtvaardig en volgens de wet wilden leven, uitgeweken naar de woestijn en daar hadden ze zich gevestigd
met hun zonen, hun vrouwen en hun vee; de toestand was hun ondraaglijk geworden.
Toen aan de koninklijke beambten en het garnizoen dat in Jeruzalem in de Davidstad lag, gemeld werd, dat lieden die zich van het bevel van de koning niets hadden aangetrokken naar de schuilplaatsen in de woestijn waren uitgeweken,
trokken zij met een groot leger op hen af. Zij slaagden erin hun schuilplaats te bereiken en sloegen hun kamp tegenover hen op. Op de sabbat ging het leger van de koning tot de aanval over
al roepend: 'Nu is het genoeg! Kom tevoorschijn en doe wat de koning beveelt, dan zullen jullie in leven blijven.'
Maar de joden antwoordden: 'Wij komen niet tevoorschijn: wij zijn niet van plan om op bevel van de koning de sabbat te schenden.'
Onmiddellijk ging men tot de aanval over.
Maar de joden verweerden zich niet, slingerden geen stenen naar hen en sloten de toegang tot hun schuilplaats zelfs niet af.
Zij riepen: 'Wij willen allen met een rein geweten de dood ingaan; hemel en aarde zijn onze getuigen dat jullie ons wederrechtelijk doden.'
Het leger van de koning viel hen op de sabbat aan en ongeveer duizend personen, mannen, vrouwen en kinderen vonden met hun vee de dood.
Toen Mattatias en zijn vrienden daarvan hoorden, bedreven zij luidkeels rouw over hen.
Daarop zeiden ze tegen elkaar: 'Als wij allemaal doen zoals onze broeders en niet voor het behoud van ons leven en onze geboden de wapens opnemen tegen de heidenen, zullen ze ons al heel gauw van de aarde verdelgd hebben.'
Nog diezelfde dag namen ze dit besluit: 'Als men ons op sabbat aanvalt, zullen wij ons weren om niet te sterven zoals onze broeders, die in hun eigen schuilplaatsen zijn omgekomen.'
In die tijd sloot de partij van de Chasideeën zich bij hen aan; het waren strijdvaardige Israëlieten die met hart en ziel voor de wet opkwamen.
Ook al degenen die ten gevolge van de ellendige toestand de vlucht namen, kwamen hun gelederen versterken.
Zij vormden nu een leger en in hun toorn sloegen ze de zondaars neer en in hun woede degenen die zich om de wet niet bekommerden; de overigen wisten zich te redden door naar de heidenen te vluchten.
Mattatias en zijn vrienden trokken door het land, vernielden de afgodsaltaren,
lieten onbesneden kinderen, die ze in het gebied van Israël aantroffen, desnoods met geweld besnijden,
en verjoegen degenen die in hun grote overmoed een eind wilden maken aan de wet. Onder hun leiding kwam het verzet op gang;
zij redden de wet uit de greep van de heidenen en hun koningen en ontnamen de zondaars hun macht.
Toen de laatste dagen van Mattatias gekomen waren, zei hij tegen zijn zonen: 'Wij leven in een tijd waarin men de wet vermetel veracht, maar ook in een tijd van bestraffing, in een tijd van rampspoed en hevige toorn.
Nu is het de tijd, mijn zonen, om uw ijver voor de wet te tonen en uw leven te geven voor het verbond van onze voorvaderen.
Denk aan wat onze voorvaderen geslacht na geslacht hebben gedaan, dan zullen ook jullie grote roem verwerven en een onsterfelijke naam.
Is Abrahams trouw niet gebleken toen hij beproefd werd en rekende God hem dat niet als gerechtigheid aan?
Jozef hield zich aan zijn opdracht, ook toen hij in het nauw gebracht werd en hij werd heer van Egypte.
Pinechas, onze vader, heeft zijn ijver getoond voor de wet en daarom werd hem het priesterschap voor eeuwig toegewezen.
Jozua vervulde zijn opdracht en daarom werd hij rechter over Israël.
Kaleb heeft moedig getuigd voor het vergaderde volk en daarom kreeg hij bezit in het land.
Om zijn godvrezendheid verkreeg David voor altijd de koningstroon.
Elia heeft zijn ijver getoond voor de wet en daarom werd hij opgenomen in de hemel.
Chananja, Azarja en Misaël stelden hun vertrouwen op God en daarom zijn ze voor de vuurdood behoed.
Daniël werd om zijn rein geweten gered uit de muil van de leeuwen.
Zo kunnen jullie nagaan van geslacht tot geslacht dat allen die op God vertrouwen niet bezwijken.
Weest dus niet bang voor het dreigen van de zondaar, zijn glorie gaat immers naar de mesthoop en de wormen;
is hij vandaag nog hoog verheven, morgen is hij verdwenen; teruggekeerd tot het stof waaruit hij voortgekomen is en met zijn plannen is het gedaan.
Kinderen, weest mannen en staat pal voor de wet, want daardoor zullen jullie glorie verwerven.
Van jullie broer Simeon weet ik dat hij een goed raadsman is: luistert steeds naar hem, hij zal jullie vader zijn.
Judas de Makkabeeër is van jongsaf een dapper krijger geweest: hij zal jullie legeraanvoerder zijn en de oorlog tegen de heidenen leiden.
Jullie moeten al degenen die de wet onderhouden rond jullie verzamelen, dan kunnen jullie ons volk wreken
en de heidenen vergelden wat ze ons hebben aangedaan. Houdt je aan de voorschriften van de wet.'
Na zijn zonen gezegend te hebben werd Mattatias met zijn voorvaderen verenigd.
Hij stierf in het honderdzevenenveertigste jaar en werd begraven in het familiegraf in Modein. Heel Israël treurde in diepe rouw over zijn dood.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge