HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Van verdriet barstte ik in tranen uit en bad in droefheid;
'Rechtvaardig zijt Gij, Heer, en al uw werken en heel uw beleid getuigen van uw barmhartigheid en trouw en als Gij oordeelt zijt Gij trouw en rechtvaardig tot in eeuwigheid.
Wees mij indachtig en zie op mij neer. Straf mij niet om wat ikzelf en mijn voorvaderen bewust of onbewust tegen U misdaan hebben.
Zij hebben zich aan uw geboden niet gestoord. Daarom hebt Gij ons prijsgegeven aan plundering, gevangenschap en dood, en aan de spot en hoon van alle volken waaronder wij verstrooid zijn.
Ook nu zijn al uw beschikkingen billijk, omdat Gij mij behandelt naar mijn eigen zonden en die van mijn voor vaderen. Wij hebben uw geboden immers niet onderhouden en hebben ons niet trouw betoond jegens U.
Doe daarom met mij wat U goeddunkt. Neem mijn levensadem terug, zodat ik ontbonden word en tot aarde verga. Want de dood is me liever dan het leven, nu ik onverdiend gehoond word en in grote droefheid verkeer. Laat me eindelijk, uit deze benauwenis bevrijd, gaan naar de eeuwige woonplaats. Wend uw aangezicht niet van me af.'
Diezelfde dag gebeurde het dat Sara, de dochter van Raguël, die in Ekbatana in Medië woonde, beledigd werd door de dienstmeisjes van haar vader.
Zij was namelijk al aan zeven mannen ten huwelijk gegeven, maar de boze demon Asmodaus had hen gedood nog voor ze gemeenschap met haar hadden gehad. En nu zeiden de dienstmeisjes haar: 'Bent u soms niet goed wijs, dat u die mannen van u wurgt? Zeven hebt u er al gehad, maar met geen een uw voordeel gedaan.
Daarom hoeft u ons toch niet te slaan? Zijn zij gestorven, gaat u ze dan maar achterna. Dat we nooit in der eeuwigheid een zoon of dochter van u te zien krijgen.'
Door die woorden werd Sara zo geschokt dat ze zich wilde verhangen. Maar toen dacht ze: 'Ik ben mijn vaders enige kind. Als ik dat doe krijgt hij de schande te dragen en breng ik hem op zijn oude dag van verdriet in het dodenrijk.'
En ze bad bij het venster: 'Gezegend zijt Gij, Heer mijn God, en gezegend is uw heilige en heerlijke naam de eeuwen door. Dat al uw werken U in eeuwigheid prijzen.
Welnu, Heer, ik richt mijn ogen naar U.
Haal me weg van de aarde, Heer, zodat ik geen beledigingen meer hoef te horen.
Gij weet, Heer, dat ik nooit met een man gezondigd heb
en dat ik mijn naam noch die van mijn vader heb onteerd in het land waar ik als balling leef. Ik ben mijn vaders enig kind. Hij heeft geen zoon als erfgenaam, noch een naaste bloedverwant voor wie of wiens zoon ik mezelf beschikbaar zou moeten houden. Al zeven mannen zijn me ontvallen. Waarom zou ik nog langer leven? Maar als het U niet behaagt me te laten sterven, zie dan op mij neer en ontferm U over mij, zodat ik geen belediging meer hoef te horen.'
Hun beiden gebed vond verhoring voor de heerlijke troon van de Allerhoogste.
En Rafaël werd gezonden om hen beide te genezen, om de witte vlekken van Tobits ogen weg te nemen, Sara, de dochter van Raguël, aan Tobias, de zoon van Tobit, tot vrouw te geven en om de boze demon Asmodaus in boeien te slaan. Want het was voor Tobias weggelegd om Sara tot vrouw te krijgen. Op hetzelfde ogenblik dat Tobit zijn huis weer binnenging, kwam Sara van haar dakkamer naar beneden.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge