HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Komt tot uzelf en komt samen, gij losgeslagen volk,
voordat gij wordt weggeworpen als kaf dat op een dag verstuift, voordat op u neerkomt de gloeiende toorn van Jahwe, voordat op u neerkomt de dag van de toorn van Jahwe.
Zoekt Jahwe, gij allen, ootmoedigen van het land, die zijn geboden naleeft; zoekt de gerechtigheid, zoekt de ootmoed! Dan vindt gij misschien een schuilplaats op de dag van de toorn van Jahwe. de vijand in het westen
Voorwaar, Gaza wordt een verlaten oord, Askelon een woestenij. Asdod wordt op klaarlichte dag ontruimd, Ekron uitgeroeid.
Wee u, bewoners van de zeekust, volk van Keretieten! Het woord van Jahwe richt zich tegen u: Kanaän, land van de Filistijnen, verdelgen zal Ik u, al uw bewoners!
De kuststreek wordt een graasgrond, een weideplaats voor herders, een oord met kralen voor de schapen.
De streek zal toebehoren aan de rest van het huis Juda. Die zullen daar weiden en zich 's avonds ter ruste leggen in de huizen van Askelon, want Jahwe, hun God, zal naar hen omzien en hen in hun vroegere staat herstellen.
Ik heb het honen van Moab gehoord en de schimpscheuten van de Ammonieten; Ik heb gehoord, hoe zij mijn volk hoonden, hoe zij snoefden tegen zijn gebied.
Daarom, zo waar Ik leef - zo luidt de godsspraak van Jahwe van de legerscharen, de God van Israël -, Moab zal worden als Sodom, de Ammonieten als Gomorra, een veld vol onkruid, een zoutgroeve, een woestenij voor altijd. De rest van mijn volk zal hen uitplunderen, de overblijvenden van mijn natie zullen hun erfgenamen zijn.
Dit overkomt hen om hun hoogmoed, omdat ze gehoond en gesnoefd hebben tegen het volk van Jahwe van de legerscharen.
Jahwe zal ontzagwekkend voor hen zijn, want al de goden der aarde zal Hij ineen doen schrompelen. De volken van alle kuststreken zullen zich voor Hem neerbuigen, elk op zijn eigen plaats. in het zuiden
Ook voor u, Ethiopiers, geldt: Met mijn zwaard worden zij doorstoken!
Hij heft zijn hand op tegen het noorden en richt Assur te gronde; Nineve maakt Hij tot een wildernis, zo dor als een woestijn.
Kudden zullen er zich legeren, dieren van allerlei slag. Kauwen en velduilen overnachten op zijn kapitelen. Hoor, gehuil klinkt door de vensters en op de drempels ligt verwoesting, want het cederhout is afgerukt.
Is dat nu die uitgelaten stad, die zich zo veilig voelde, die zei in haar hart: 'Ik, en niemand naast mij!?' Wat een puinhoop is ze geworden, een plek waar wilde dieren legeren. Ieder die er voorbijkomt fluit en zwaait met zijn hand.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge