HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Het woord van Jahwe, dat gericht is tot Micha van Moreset, gedurende de tijd dat Jotam, Achaz en Hizkia regeerden over Juda. Het visioen, dat hij gezien heeft over Samaria en Jeruzalem.
Luistert, alle volken! Let op, gij aarde en al uw bewoners! Laat de Heer Jahwe tegen u getuigen, de Heer in zijn heilige tempel.
Daar komt Jahwe uit zijn woning. Hij daalt neer en treedt op de toppen der aarde.
Onder zijn voeten smelten de bergen, splijten de dalen vaneen, zij smelten als was voor het vuur, zij splijten als water dat gutst langs een bergwand.
Dit alles om de misdaad van Jakob, om de zonden van het huis Israël. Wat is die misdaad van Jakob? Is het niet Samaria? Wat is de offerhoogte van Juda? Is het Jeruzalem niet?
'Van Samaria maak Ik een puinhoop op het veld, als was er een wijngaard aangelegd; zijn steden gooi Ik in het dal, zijn fundamenten leg Ik bloot.
Al zijn godenbeelden worden stukgeslagen en al zijn hoerenloon in het vuur verbrand; al zijn afgoden sla Ik tot puin want het heeft die bijeengebracht met hoerenloon, en hoerenloon zullen ze weer worden.'
Laat mij daarom weeklagen en jammeren, barrevoets lopen en naakt, laat mij huilen als de jakhals, en kermen als de oehoe,
want zijn wonden zijn ongeneeslijk, ja, tot in Juda zijn ze te vinden, ze reiken tot aan de poort van mijn volk, tot aan Jeruzalem.
Verkondigt het niet in Gat, weent niet in Baka. Wentelt u in het stof te Bet-le-afra.
Trekt voor bij, bewoners van Safir, in smadelijke naaktheid. Komt niet naar buiten, bewoners van Saanan. Het rouwmisbaar in Bet-haësel belet u daar te blijven.
Ja, de bewoners van Marot zijn ziek van angst om hun welzijn. Ja, van Jahwe is onheil neergedaald tot aan de poort van Jeruzalem.
Spant de paarden voor de strijdwagens, bewoners van Lakis, die voor de dochter Sion het begin van de zonde geweest zijn, want bij u zijn Israëls misdaden te vinden.
Daarom zult gij vaarwel moeten zeggen aan Moreset-gat. De huizen van Akzib worden een ontgoocheling voor de koningen van Israël.
Opnieuw doe Ik de veroveraar over u komen, bewoners van Maresa. Naar Adullam zal wijken de heerlijkheid van Israël.
Scheer u kaal, vrouw, snijd uw haren weg om de kinderen die uw vreugde waren, maak u zo kaal als een gier, omdat zij als ballingen van u weggehaald worden.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge