HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Ik zag de Heer, staande op het altaar. Hij sprak: Sla tegen de kapitelen dat de balken beven en breek ze aan stukken, op de hoofden van allen. Wie dan nog overblijft, dood Ik met het zwaard. Geen vluchteling ontsnapt, geen ontsnapte wordt gered.
Al dringen zij het dodenrijk binnen, mijn hand haalt hen daar weg. Al klimmen zij naar de hemel, Ik trek ze daar weer naar beneden.
Al verbergen ze zich op de top van de Karmel, Ik spoor ze daar op en Ik grijp ze. Al onttrekken zij zich aan mijn blik op de bodem van de zee, Ik beveel de slang, hen daar te bijten.
Al lopen zij als krijgsgevangenen voor hun vijanden uit, Ik beveel het zwaard, hen daar te doden. Ik houd mijn blik op hen gericht, ten kwade, niet ten goede.
Jahwe, de Heer van de legerscharen, Hij die de aarde aanraakt, en zij beeft en al haar bewoners rouwen, en heel de aarde rijst, als de Nijl, en zakt weer, als de rivier van Egypte.
Hij die in de hemel zijn verheven troon bouwt en op de aarde zijn gewelf laat rusten, Hij die het water van de zee roept en over de aarde uitstort: Jahwe is zijn naam!
Zijt gij mij niet evenveel waard als de zonen van Kus, gij kinderen van Israël? Zo luidt de godsspraak van Jahwe. Zoals Ik Israël uit Egypte geleid heb, zo bracht Ik de Filistijnen uit Kaftor, Aram uit Kir.
Ja, de ogen van de Heer, Jahwe, zijn op dit zondig koninkrijk gericht. Ik ga het van de aardbodem verdelgen. Maar toch zal Ik het huis Jakob niet geheel en al verdelgen, zo luidt de godsspraak van Jahwe.
Voorwaar, met alle volkeren wordt op mijn bevel het huis Israël wel geschud, als in een zeef, maar geen steentje valt op de grond.
Al de zondaars van mijn volk komen om door het zwaard, allen die zeggen: 'Gij zult het onheil niet dichterbij brengen, het zal ons niet overvallen.'
Op die dag herstel Ik de bouwvallige hut van David, dicht Ik haar scheuren, zet Ik weer overeind wat is neergehaald en bouw Ik haar op als weleer.
Wat is er overgebleven van Edom en van al de volken waarover mijn naam is uitgeroepen, dat nemen zij dan in bezit, zo luidt de godsspraak van Jahwe, die dit voltrekt.
Zie de dagen komen, godsspraak van Jahwe, dat de ploeger de maaier op de voet volgt en de druiventreder de zaaier, en de bergen stromen van de most en alle heuvels ervan druipen.
Dan herstel Ik mijn volk Israël in zijn vroegere staat, dan herbouwen zij de verwoeste steden en bewonen die weer, dan planten zij wijngaarden en drinken hun wijn, leggen zij boomgaarden aan en eten hun vruchten.
Ik zal hen planten in hun eigen grond en zij worden niet meer weggerukt uit de grond die Ik hun heb gegeven. Zo spreekt Jahwe, uw God.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge