HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Zet de bazuin aan uw mond: Een gier hangt boven Jahwe's huis! Zij hebben mijn verbond overtreden, ze zijn ontrouw geworden aan mijn wet.
Zij roepen tot Mij: 'Mijn God! Wij, Israël, erkennen U!'
Maar een Israël, dat het heil van zich afstoot, het zal door een vijand vervolgd worden.
Zij hebben koningen aangesteld, maar buiten Mij om; zij hebben zich leiders gekozen, maar buiten Mijn weten. Van hun zilver en goud maakten zij afgodsbeelden, goed om stukgeslagen te worden.
Verwijder toch uw stierebeeld, Samaria! Mijn toorn ontbrandt tegen hen. Hoelang zal het nog duren? Zijn ze dan niet tot onschuld in staat?
Ja, die afgod komt uit Israël, door een kunstenaar daar gemaakt, maar het is geen god. Ja, het zal versplinterd worden, dat stierebeeld van Samaria!
Ja, zij zaaien wind, maar storm zullen zij oogsten: de halmen waar geen groei in zit geven geen meel, en al geven zij het wel, vreemden vrat en het op.
Israël wordt opgevreten. Onder de volken zijn zij nu al als rommel waar niemand naar omziet.
Zij zijn naar Assur gelopen: een wilde ezel blijft bij zijn soort, maar Efraim zoekt zijn liefde elders.
Ook al zoeken zij het onder de volken, Ik drijf hen nu bijeen en laat hen een tijd lang zuchten onder de last van de koning der vorsten.
Ja, Efraim heeft zijn altaren talrijk gemaakt, maar die dienden om te zondigen, altaren om te zondigen!
Al schrijf Ik mijn wet ook nog zo vaak aan hem voor, zij geldt als de wet van een vreemde.
Zij brengen offers naar hun eigen welbehagen en eten van het offervlees, maar Jahwe aanvaardt die niet. Nu herinnert Hij zich hun schuld en straft Hij hun zonden: zij gaan naar Egypte terug!
Israël heeft zijn maker vergeten en heeft zich hoge huizen gebouwd. Juda heeft zijn vestingen talrijk gemaakt. Maar Ik slinger vuur in zijn steden: het verslindt zijn paleizen.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge