HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
De zonen van Israël zullen talrijk zijn als het land van de zee, dat niet te meten en niet te tellen is; en waar hun eens gezegd werd: Gij zijt niet mijn volk, daar wordt hun nu gezegd: Gij zijt zonen van de levende God.
Dan herenigen zich de zonen van Juda met de zonen van Israël, dan stellen zij beiden dezelfde man aan het hoofd, dan trekken zij op uit het land, want groot is dan de dag van Jizreel.
Dan kunt gij weer tot uw broeders zeggen: Ammi - mijn volk - en tot uw zusters: Ruchama - erbarmen -.
Klaagt uw moeder aan, klaagt haar aan, want zij is niet mijn vrouw en Ik ben haar man niet. Laat zij de tekens van de ontucht wegdoen van haar gezicht en de tekens van het overspel wegdoen tussen haar borsten.
Anders kleed Ik haar helemaal uit, zet Ik haar moedernaakt neer, maak Ik van haar een woestijn, verander Ik haar in een uitgedroogd land en laat Ik haar sterven van dorst.
En ook met haar kinderen geen erbarmen! Het zijn kinderen van ontucht!
Hun moeder immers heeft ontucht bedreven en zij die zwanger van hen is geweest heeft zich schandelijk misdragen. Haar leus was: ik ga mijn minnaars achterna: die bezorgen mij mijn brood en mijn water, mijn wol en mijn vlas, mijn olie en mijn drank!
Daarom ga Ik, Jahwe, met dorens uw weg versperren; met een muur ga Ik haar insluiten, zodat ze niet meer op pad kan.
Als zij haar minnaars achterna wil, zal zij hen niet bereiken; als ze hen zoekt, zal ze hen niet vinden. Dan zal ze zegen: Ik wil terug naar mijn eerste man, want toen had ik het beter dan nu.
Zij wil maar niet weten, dat Ik het ben die haar koren bezorg en most en olie, dat Ik haar verrijk met het zilver en het goud waar ze Baäls van maken.
Daarom neem Ik mijn koren terug zodra de oogsttijd komt, en ook mijn most, zodra het zijn tijd is; daarom ruk Ik mijn wol en mijn vlas van haar weg, die haar naaktheid moeten bedekken.
Dan stel Ik haar schaamte ten toon voor de ogen van haar minnaars en niemand ontrukt haar aan mijn hand.
Ik maak een eind aan al haar plezier, haar hoogtijdagen, haar nieuwe maan, haar sabbat en al haar festiviteiten.
Ik verwoest haar wingerden en vijgebomen, waarvan zij beweert: Dit is het loon dat ik gekregen heb van mijn minnaars. Ik maak er verwilderd hout van, waar de dieren aan vreten.
Ik vraag haar rekenschap voor de dagen die zij aan de Baäls gewijd heeft, waarop zij offervuren voor hen brandde, waarop zij, gesierd met haar ringen en halstooi, haar minnaars achterna ging en Mij vergat. Zo luidt de godsspraak van Jahwe.
En daarom weldra lok Ik haar weer naar Mij toe, zorg Ik dat zij naar de woestijn gaat en spreek Ik tot haar hart.
Vervolgens geef Ik haar dan de wijngaarden terug en maak Ik het Achordal tot een poort van hoop. Daar wordt zij weer gewillig, zoals in de dagen van haar jeugd, toen zij optrok uit Egypte.
Op die dag - zo luidt de godsspraak van Jahwe - zult gij tot Mij roepen: 'Mijn man!' Nooit roept gij Mij dan meer toe: 'Mijn Baäl!'
Dan zal Ik de namen van de Baäls uit haar mond verwijderen: van hun namen wordt nooit meer gerept.
Op die dag zal Ik een verbond sluiten, ten bate van hen, met de dieren in het wild, met de vogels in de lucht en met wat er kruipt op de grond. Boog en zwaard en oorlog sla Ik het land uit en in veiligheid laat Ik hen wonen.
Ik neem u als mijn bruid, voor altijd, als mijn bruid, in recht en gerechtigheid, in goedheid en erbarming,
als mijn bruid, in onverbrekelijke trouw: dan zult gij Jahwe leren kennen.
Op die dag ben Ik - zo luidt de godsspraak van Jahwe ben Ik de hemel ter wille en is de hemel de aarde ter wille
en is de aarde het koren, de most en de olie ter wille en zijn zij allen Jizreel ter wille.
Dan bezaai Ik het weer, het land, dan erbarm Ik mij weer over Lo-ruchama, dan zeg ik tot Lo-ammi: 'Mijn volk zijt gij.' en dan zegt hij tot Mij: 'Mijn God!'
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge