HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Toen koning Astyages met zijn voorvaderen verenigd was, volgde de Pers Kores hem als koning op.
De nieuwe koning behandelde Daniël als zijn vertrouwensman en aan geen van zijn vrienden gaf hij zoveel eerbewijzen als aan hem.
Nu hadden de Babyloniërs een afgodsbeeld, Bel genaamd, waaraan ze dagelijks twaalf mud fijn tarwemeel, veertig schapen en zes anker wijn gaven.
Ook de koning vereerde het en ging het iedere dag aanbidden; Daniël daarentegen aanbad zijn eigen God. Daarom vroeg de koning hem eens: 'Waarom aanbid je Bel niet?'
Hierop antwoordde Daniël: 'Ik vereer geen beelden die door mensenhanden gemaakt zijn, maar wel de levende God, die hemel en aarde geschapen heeft en Heer is van al wat leeft.'
Toen zei de koning: 'Meen je dan dat Bel geen levende god is? Je ziet toch hoeveel hij dagelijks eet en drinkt!'
Daniël begon te lachen en zei: 'Laat u niet bedriegen, koning! Dat ding is van binnen van leem en van buiten van brons; nog nooit heeft het iets gegeten of gedronken.'
Daarop ontstak de koning in toorn, ontbood de priesters van Bel en zei tot hen: 'Als jullie mij niet zeggen wie die gaven opeet, laat ik jullie ter dood brengen;
als jullie evenwel kunnen bewijzen dat Bel ze opeet, dan zal Daniël sterven, omdat hij tegen Bel heeft gelasterd.' Daniël zei hierop tot de koning: 'Ik stem volkomen daarmee in.'
De priesters van Bel waren zeventig in aantal, hun vrouwen en kinderen niet meegerekend. Toen de koning met Daniël naar de tempel van Bel kwam,
zeiden de priesters tot hem: 'Koning, wij gaan de tempel uit; u zet zelf het voedsel klaar, u mengt de wijn en zet die erbij, waarna u de deur sluit en met uw ring verzegelt.
Morgenvroeg komt u terug; als dan dat alles niet door Bel is opgegeten, zullen wij sterven; is dat wel het geval, dan sterft Daniël, omdat hij ons belasterd heeft.'
Zij maakten zich echter geen zorgen, omdat ze onder de offertafel een geheime toegang hadden gemaakt, waardoor ze regelmatig naar binnen kwamen om de gaven weg te halen.
Toen de priesters vertrokken waren en de koning het voedsel voor Bel gereed zette, liet Daniël zijn dienaren as halen en de hele tempelvloer ermee bestrooien; hiervan was alleen de koning getuige. Daarop gingen ze naar buiten, sloten de deur, verzegelden ze met de ring van de koning en gingen heen.
Maar 's nachts kwamen naar gewoonte de priesters met hun vrouwen en kinderen en aten en dronken alles op.
De volgende morgen begaf de koning zich met Daniël in de tempel.
Hij vroeg aan Daniël: 'Zijn de zegels nog ongeschonden, koning.'
Nauwelijks had de koning de deur geopend en een blik geworpen op de offertafel of hij riep uit: 'Groot zijt gij, Bel; bij u is volstrekt geen sprake van bedrog.'
Maar Daniël begon te lachen; hij weerhield de koning naar binnen te gaan en zei: 'Kijk eens naar de vloer en let eens op die voetstappen.'
Toen zei de koning: 'Ik zie voetstappen van mannen, vrouwen en kinderen.'
In woede ontstoken liet de koning toen de priesters halen met hun vrouwen en kinderen; ze toonden hem de geheime deur waardoor ze naar binnen gingen om hetgeen op de offertafel stond op te eten.
Daarop liet de koning hen ter dood brengen. Bel leverde hij aan Daniël uit. Die haalde het beeld en de tempel omver.
De Babyloniërs vereerden ook nog een grote draak.
De koning sprak Daniël over die draak en zei: 'Van hem kun je niet zeggen dat hij geen levende god is: aanbid hem dus!'
Daarop antwoordde Daniël: 'De Heer, mijn God, aanbid ik, want Hij is een levende God.
Geef mij verlof, koning, dan zal ik zonder stok of zwaard de draak doden.' De koning zei: 'Ik geef je verlof.'
Daniël nam nu pek, vet en haren, bracht dat tezamen aan de kook en maakte er koeken van; die stopte hij de draak in de muil. Het beest vrat ze op en barstte open. Toen zei Daniël: 'Dat hebben jullie vereerd!'
Toen de Babyloniërs hiervan hoorden, waren ze zeer gebelgd; ze keerden zich tegen de koning en riepen: 'De koning is een jood geworden; Bel heeft hij vernield, de draak gedood en de priesters laten afslachten.'
Ze gingen naar de koning en eisten: 'Lever ons Daniël uit, anders doden we u en de uwen.'
Zich ernstig bedreigd ziende, leverde de koning noodgedwongen Daniël aan hen uit.
Zij wierpen hem in de leeuwekuil, waar hij zes dagen bleef.
In de kuil zaten zeven leeuwen, die men dagelijks twee lijken en twee schapen gaf; toen gaf men ze echter niets, opdat ze Daniël zouden verslinden.
In Judea leefde toen de profeet Habakuk. Hij had wat moes gekookt en enige broden in een schotel gebrokkeld en was daarmee op weg naar het veld om het aan de maaiers te brengen.
Maar een engel van de Heer beval Habakuk: 'Breng het maal dat je daar hebt naar Babel, naar Daniël in de leeuwekuil.'
Habakuk antwoordde: 'Heer, ik ben nooit in Babel geweest en de kuil is mij onbekend.'
Toen greep de engel hem bij de kruinharen vast en droeg hem met de snelheid van de geest naar Babel, waar hij hem boven op de kuil plaatste.
Daar riep Habakuk: 'Daniël! Daniël! neem het maal dat God u zendt.'
Nu zei Daniël: 'God, Gij hebt werkelijk aan mij gedacht; nog nooit hebt Gij degenen verlaten die U liefhebben.'
Toen stond Daniël op en at. En Gods engel bracht Habakuk onmiddellijk terug naar de plaats vanwaar hij hem had weggevoerd.
Op de zevende dag kwam de koning naar de kuil om over Daniël te treuren. Toen hij erin keek en Daniël zag zitten,
riep hij uit: 'Groot zijt Gij, Heer, de God van Daniël. Buiten U is er geen ander.'
Hij trok Daniël uit de kuil en liet degenen die zijn ondergang gewild hadden erin werpen. Onmiddellijk werden ze voor zijn ogen verslonden.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge