HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Eens liet koning Nebukadnessar een gouden beeld maken van zestig el hoog en zes el breed en het oprichten in de vlakte van Dura in de provincie Babel.
Vervolgens riep koning Nebukadnessar de satrapen, gouverneurs, landvoogden, staatsraden, schatmeesters, rechters, politiebeambten en allen die met het bestuur der provincies belast waren bijeen voor de inwijding van het beeld, dat koning Nebukadnessar had opgericht.
Daarop kwamen de satrapen, gouverneurs, landvoogden, staatsraden, schatmeesters, rechters, politiebeambten en allen die met het bestuur der provincies belast waren bijeen voor de inwijding van het beeld, dat koning Nebukadnessar had opgericht. Toen ze voor het beeld stonden dat Nebukadnessar had opgericht,
riep een heraut met krachtige stem: 'Volken, naties en talen: u wordt bevolen
u neer te werpen en het gouden beeld dat koning Nebukadnessar heeft opgericht te aanbidden, zodra u de muziek hoort van hoorn en fluit, van citer, luit en harp, van doedelzak en allerlei andere muziekinstrumenten.
Wie zich niet in aanbidding neerwerpt, wordt op staande voet in het laaiende vuur van een oven geworpen.'
Zodra de volken, naties en talen dan ook de muziek hoorden van hoorn en fluit, van citer, luit en harp en van allerlei andere muziekinstrumenten, wierpen ze zich ter aarde en aanbaden het gouden beeld dat koning Nebukadnessar had opgericht.
Op dat ogenblik kwamen enige Chaldeeën naar voren en beschuldigden de joden ervan, het bevel van de koning te hebben overtreden.
Ze richtten zich tot koning Nebukadnessar met de woorden: 'De koning leve in eeuwigheid!
Koning, u hebt bevolen dat allen bij het horen van de muziek van hoorn en fluit, van citer, luit en harp, van doedelzak en allerlei andere muziekinstrumenten zich ter aarde zouden werpen en het gouden beeld aanbidden,
en dat ieder die zich niet in aanbidding neerwerpt in het laaiende vuur van een oven geworpen zal worden.
Nu zijn hier enige joden, die u met het best uur van de provincie Babel belast hebt, Sadrak, Mesak en Abednego: deze mannen, koning, storen zich niet aan uw bevel; uw god vereren zij niet en het gouden beeld dat u hebt opgericht aanbidden ze niet.'
Nebukadnessar ontstak in heftige toorn en beval Sadrak, Mesak en Abednego voor te brengen. Toen die mannen voor de koning waren geleid,
vroeg Nebukadnessar hun: 'Is het waar, Sadrak, Mesak en Abednego, dat jullie mijn god niet vereren en het gouden beeld dat ik heb opgericht niet aanbidden?
Welnu, zijn jullie misschien nu bereid om bij het horen van de muziek van hoorn en fluit, van citer, luit en harp, van doedelzak en allerlei andere muziekinstrumenten je neer te werpen en het beeld te aanbidden dat ik gemaakt heb? Weigeren jullie dat, dan worden jullie op staande voet in het laaiende vuur van een oven geworpen en welke god zal jullie dan uit mijn macht kunnen bevrijden?'
Sadrak, Mesak en Abednego gaven de koning ten antwoord: 'Nebukadnessar, wij vinden het niet nodig op uw vraag een antwoord te geven.
Als er een god is die dat kan, dan is het onze God die wij vereren: Hij is in staat ons te bevrijden uit het laaiende vuur van een oven en Hij zal ons ontrukken aan uw greep, koning.
Maar de koning zij ervan overtuigd, dat, ook als God ons niet redt, wij uw god niet zullen vereren en het gouden beeld dat u hebt opgericht niet zullen aanbidden.'
Toen werd Nebukadnessar woedend op Sadrak, Mesak en Abednego en zijn gelaat vertrok; hij gaf bevel de oven zevenmaal heter te stoken dan gewoonlijk
en de sterkste kerels uit zijn leger droeg hij op, Sadrak, Mesak en Abednego te binden, en in de laaiende vuuroven te werpen.
Toen werden die mannen, gekleed en al, met mantel, rok en muts, gebonden en in het laaiende vuur van de oven geworpen.
Maar de mannen die Sadrak, Mesak en Abednego naar boven brachten, werden gedood door de vlammen van het vuur in de oven, die op het uitdrukkelijke bevel van de koning zo heet mogelijk was opgestookt.
Maar de drie mannen, Sadrak, Mesak en Abednego, waren gebonden in het laaiende vuur van de oven geworpen,
bewogen zich vrij temidden van de vlammen en loofden en prezen God de Heer.
Azarja opende zijn mond en rechtop staande midden in het vuur verrichtte hij dit gebed:
'Geloofd zijt Gij, Heer, God van onze voorvaderen;
geprezen en verheerlijkt zij uw naam in eeuwigheid!
Want Gij zijt rechtvaardig geweest in al wat Gij met ons gedaan hebt,
in al uw werken was Gij eerlijk,
al uw wegen waren recht,
al uw vonnissen juist
Al de vonnissen die Gij over ons en over Jeruzalem,
de heilige stad van onze voorvaderen, geveld hebt, waren rechtvaardig;
naar recht en billijkheid hebt Gij ons behandeld,
want wij hebben gezondigd.
Wij hebben gezondigd en goddeloos gehandeld door U af te vallen;
op allerlei wijzen hebben wij kwaad gedaan.
Naar uw geboden hebben wij niet willen luisteren,
we hebben ze niet onderhouden en ze niet ten uitvoer gebracht
zoals U ons dat had bevolen,
opdat het ons goed zou gaan.
Al wat Gij over ons gebracht hebt
en al wat Gij met ons gedaan hebt,
hebt Gij naar recht en met billijkheid gedaan.
Gij hebt ons overgeleverd in de macht van goddeloze vijanden,
van de meest verbeten afvalligen
en aan de onrechtvaardigste en slechtste koning die er op aarde te vinden is.
Wij mogen zelfs onze mond niet opendoen;
smaad en spot is het deel van uw dienaren
en van hen die U vereren.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge