HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
In het derde jaar van de regering van Jojakim, de koning van Juda, trok Nebukadnessar, de koning van Babel, naar Jeruzalem en sloeg het beleg voor de stad.
De Heer leverde Jojakim, de koning van Juda, aan hem uit alsmede een deel van het tempelvaatwerk. De koning en het vaatwerk voerde hij naar Sinear; het vaatwerk plaatste hij in de schatkamer van de tempel van zijn god.
Aan Aspenaz, zijn hofmaarschalk, gaf Nebukadnessar bevel, uit de Israëlieten enkele jongemannen te kiezen die van koninklijken bloede waren of van voornamen huize,
zonder enig lichaamsgebrek, welgevormd, veelzijdig ontwikkeld, met een uitgebreide kennis en een scherp verstand, geschikt om dienst te doen in het paleis van de koning. Hij moest hun de taal en het schrift van de Chaldeeën leren.
De koning bepaalde dat hun dagelijks menu moest bestaan uit de gerechten van de koninklijke tafel en de wijn die hij zelf dronk. De opleiding zou drie jaar duren; daarna zouden zij bij de koning in dienst treden.
Tot deze jongemannen behoorden ook de Judeeërs Daniël, Chananja, Misaël en Azarja.
De hofmaarschalk gaf hun echter andere namen: Daniël noemde hij Beltesassar, Chananja Sadrak, Misaël Mesak en Azarja Abednego.
Maar Daniël nam zich voor, zich niet te verontreinigen aan de gerechten van de koninklijke tafel en aan de wijn die de koning dronk. Daarom vroeg hij de hofmaarschalk om voedsel waaraan hij zich niet verontreinigen zou.
En God stemde de hofmaarschalk welwillend en goedgunstig jegens Daniël.
De hofmaarschalk zei tot Daniël: 'Ik vrees dat mijn heer, de koning, die bepaald heeft wat jullie te eten en te drinken krijgen, zal vinden dat jullie er niet zo goed uitzien als de andere jongemannen van jullie leeftijd en dan zijn jullie er oorzaak van dat de koning mij vanwege plichtsverzuim veroordeelt.'
Daarop wendde Daniël zich tot de kamerdienaar, aan wiens zorgen de hofmaarschalk Daniël, Chananja, Misaël en Azarja had toevertrouwd, met het verzoek:
'Probeer het eens met uw dienaren en geef ons tien dagen lang alleen groenten te eten en water te drinken;
vergelijk daarna ons uiterlijk met dat van de jongemannen die de gerecht en van de koninklijke tafel eten en handel dan met uw dienaren naar uw bevinding.'
De kamerdienaar stemde met dat voorstel in en gedurende tien dagen gaf hij hun bij wijze van proef de gevraagde kost.
Toen de tien dagen voorbij waren, zagen zij er gezonder en welvarender uit dan al de andere jongemannen, die de gerechten van de koninklijke tafel hadden gegeten.
Voortaan nam de kamerdienaar de spijzen en de wijn die voor hen bestemd waren weg en gaf hun groenten.
Aan deze vier jongemannen schonk God wetenschap, kennis van heel de literatuur en wijsheid; Daniël stelde hij in staat visioenen en dromen te doorschouwen.
Toen de tijd verstreken was die de koning had vastgesteld en ze voor hem moesten verschijnen, stelde de hofmaarschalk hen aan Nebukadnessar voor.
Het onderhoud dat de koning met hen had, bewees dat niemand zich kon meten met Daniël, Chananja, Misaël en Azarja. Zo traden ze in dienst van de koning.
En telkens als de koning hen raadpleegde, zag hij dat hun wijsheid en inzicht tienmaal groter was dan die van welke wichelaar of bezweerder ook in heel zijn rijk.
Daniël bleef in dienst van de koning tot het eerste regeringsjaar van koning Kores.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge