HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
In het twaalfde jaar, op de eerste dag van de twaalfde maand, werd het woord van Jahwe tot mij gericht:
Mensenkind, hef een klaaglied aan op Farao, de koning van Egypte, en zeg tot hem: Jonge leeuw, heerser over de volken, ge lijkt op een krokodil in het water: door uw neusgaten laat ge het water spuiten, met uw poten brengt ge het water in beroering en doet ge de stromen kolken.
Dit zegt Jahwe de Heer: Ik zal mijn net over u laten werpen door een menigte grote legers; ze zullen u ophalen in mijn fuik.
Ik zal u op het droge slingeren, u neersmakken in de eenzaamheid. De vogels van de hemel zal Ik op u neer laten strijken en alle dieren der aarde zich aan u zat laten vreten.
Ik zal uw vlees op de bergen leggen en de dalen vullen met uw resten.
Ik zal de aarde drenken met uw vocht, uw bloed over de bergen uitgieten; de ravijnen zullen door uw bloed worden gevuld.
Als uw levenslicht gedoofd wordt, befloers Ik de hemel en hul de sterren in rouw. De zon verberg Ik achter de wolken en de maan zal haar licht niet meer geven.
Alle lichten aan de hemel zal Ik om u in rouw hullen en uw land zal Ik in het duister dompelen, luidt de godsspraak van Jahwe de Heer.
Vele volken zal de schrik om het hart slaan, als Ik het nieuws van uw val onder de volken verspreid tot in landen waarvan ge nog nooit gehoord hebt.
Vele volken zal Ik met verbijstering slaan; hun koningen zullen de haren te berge rijzen als mijn zwaard rakelings langs hen heen slaat. Ze zullen beven en sidderen van angst, en al maar vrezen voor hun eigen leven op de dag van uw ondergang.
Want dit zegt Jahwe de Heer: Het zwaard van de koning van Babel komt op u af;
uw leger maai Ik neer met de zwaarden van helden uit de meest geduchte volken. Ze zullen de trots van Egypte breken en heel zijn leger vernietigen.
Langs de grote stroom zal geen vee meer te vinden zijn; mensenvoet noch dierehoef zal nog ooit het water in beroering brengen.
Ik zal het water weer rustig maken en de stroom doen vloeien als olie, luidt de godsspraak van Jahwe de Heer.
Als Ik van Egypte een woestenij heb gemaakt, als het land beroofd is van heel zijn rijkdom, als Ik allen die er wonen heb neergeveld, dan zal men erkennen dat Ik Jahwe ben.
Dit is een klaaglied en als een klaaglied moet men het zingen; overal ter wereld zullen de vrouwen het zingen; over Egypte en zijn bevolking zullen ze dit klaaglied zingen, luidt de godsspraak van Jahwe de Heer.
In het twaalfde jaar, op de vijftiende dag van de eerste maand, werd het woord van Jahwe tot mij gericht:
Mensenkind, hef een weeklacht aan over de bevolking van Egypte, gij met de vrouwen overal ter wereld, en bezing de afdaling van de machtigen naar de diepte der aarde, waar zij verblijven die in de onderwereld zijn neergedaald.
Hoe schoon ge ook bent, Farao, daal neer en leg u te ruste bij hen die smadelijk zijn omgekomen,
tussen hen die door het zwaard zijn geveld. Het zwaard is aangereikt, de vijanden hebben het getrokken tegen Egypte en heel zijn bevolking.
Vanuit het dodenrijk roepen de machtige helden Farao en zijn helpers toe: 'Daar komen ze om zich te ruste te leggen, smadelijk omgekomen, geveld door het zwaard.'
Daar ligt reeds Assur met al zijn volk rondom hem begraven; allen gesneuveld, gevallen door het zwaard.
Zijn rustplaats ligt in de krochten van de onderwereld en rondom hem ligt zijn volk begraven, allen gesneuveld, gevallen door het zwaard, zij voor wie in het land der levenden ieder sidderde van angst.
Daar ligt Elam met al zijn volk rondom hem begraven, allen gesneuveld, gevallen door het zwaard, na een smadelijke dood afgedaald naar de diepten der aarde, zij voor wie in het land der levenden ieder sidderde van angst, maar die nu hun schande moeten dragen onder hen die in de onderwereld zijn neergedaald.
Onder de gesneuvelden heeft hij een rustplaats gekregen, met al zijn volk rondom hem. Zij allen zijn smadelijk omgekomen, geveld door het zwaard. Voor hen sidderde ieder van angst in het land der levenden; nu moeten zij hun schande dragen onder hen die in de onderwereld zijn neergedaald.
Daar ligt Mesek-tubal met al zijn volk rondom hem begraven, allen smadelijk omgekomen, geveld door het zwaard; voor hen sidderde ieder van angst in het land der levenden.
Zij liggen niet bij de helden van weleer, die in hun wapenrusting in het dodenrijk zijn neergedaald en nu rusten met hun hoofd op het zwaard en hun gebeente bedekt met het schild. Voor deze helden sidderde men van angst in het land der levenden.
En gij, Farao, zult ook gebroken neerliggen temidden van hen die smadelijk zijn omgekomen en door het zwaard zijn geveld.
Daar ligt Edom met al zijn koningen en vorsten, die, al hun kracht ten spijt, neergelegd zijn bij hen die door het zwaard zijn geveld. Ook zij rusten bij hen die na een smadelijke dood in de onderwereld zijn neergedaald.
Daar liggen alle koningen van het Noorden en de Sidoniërs, die neergedaald zijn naar hen die door het zwaard geveld zijn; ondanks de schrik die zij om zich heen gezaaid hebben en al hun kracht ten spijt, liggen zij nu beschaamd over hun smadelijke dood bij hen die door het zwaard zijn omgekomen; zij moeten hun schande dragen onder hen die in de onderwereld zijn neergedaald.
Als Farao al deze doden ziet, zal hij berusten in het lot van zijn volk, dat evenals hijzelf en heel zijn leger gevallen is door het zwaard, luidt de godsspraak van Jahwe de Heer.
Want in het land der levenden heb Ik allen doen sidderen van angst voor Farao, maar nu is hij neergelegd bij hen die smadelijk zijn omgekomen, geveld door het zwaard, hij en heel zijn volk, luidt de godsspraak van Jahwe de Heer.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge