HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
In het elfde jaar, op de eerste dag van de maand, werd het woord van Jahwe tot mij gericht:
Mensenkind, omdat Tyrus over Jeruzalem uitgeroepen heeft: 'Haha! vernield zijn de poorten van de stad; haar macht valt mij toe; nu zij verwoest is kan ik mij verrijken';
daarom, zegt Jahwe de heer, keer Ik Mij tegen u, Tyrus! Talloze volken stuw Ik tegen u op, zoals de zee haar golven.
Ze zullen de muren van Tyrus slechten, zijn torens omverhalen. Zelfs het puin zal Ik wegvegen en die plek maken tot een kale rots;
een droogplaats voor netten zal het worden, midden in de zee. Op mijn woord, luidt de godsspraak van Jahwe de Heer, het zal een prooi van de volken worden
en haar dochter zullen met het zwaard worden gedood in het open veld. Ze zullen weten dat Ik Jahwe ben.
Want dit zegt Jahwe de Heer: Uit het noorden laat Ik Nebukadnessar, de koning van Babel, de koning der koningen, naar Tyrus komen, met paarden, wagens en ruiters in grote menigte en een macht van voetvolk.
Uw dochters zal hij in het veld met het zwaard doden, tegen u een schans oprichten, een wal opwerpen en een schilddak tegen u opstellen.
Met zijn stormram zal hij op uw muren beuken en met breekijzers uw torens slopen.
Met zoveel paarden komt hij op u af dat de stofwolken u zullen bedekken. Door het gedreun van de ruiters en de bolderende wagens zullen uw muren schudden, als hij uw poorten binnentrekt, zoals dat gebeurt als men een bres geslagen heeft.
De hoeven van zijn paarden zullen al uw straten stuk stampen; uw inwoners zal hij met het zwaard doden; uw trotse zuilen zullen tegen de grond gaan.
Ze zullen uw rijkdommen plunderen, uw koopwaar buit maken, uw prachtige huizen afbreken, uw muren omverhalen, uw stenen, balken en puin in zee storten.
Ik zal uw gezang en muziek doen verstommen en de klank van uw lieren zal niet meer worden gehoord.
Ik zal een kale rots van u maken, een droogplaats voor netten zult ge zijn; en nooit meer zult ge worden opgebouwd. Zo heb Ik, Jahwe, gesproken, luidt de godsspraak van Jahwe de Heer.
Dit zegt Jahwe de Heer tot Tyrus: De eilanden zullen beven van het geraas van uw val en het gekreun van de gewonden, als het zwaard woedt binnen uw muren.
Alle vorsten van het zeegebied zullen van hun troon afdalen, hun mantels afleggen en hun bonte gewaden uittrekken. Ze zullen sidderen van ontzetting en in verslagenheid over u op de grond gaan zitten, al maar bevend van angst.
Dan zullen ze een klaaglied op u aanheffen en tot u zeggen: 'Hoe bent u ten onder gegaan, van de zeeën verdwenen, o hooggeprezen stad, die de zee beheerste, u en uw bevolking, die schrik inboezemden aan alle kustbewoners.
Nu sidderen de eilanden vanwege uw ondergang, zijn de eilanden in de zee verbijsterd over uw einde.'
Want dit zegt Jahwe de Heer: Als Ik van u een ruïne zal maken, gelijk aan andere ontvolkte steden, als Ik de vloed uit de diepte laat opkomen en de grote wateren u overspoelen,
dan zult ge afdalen naar de onderwereld, waar zij die voor u zijn afgedaald voor eeuwig verblijven. Ge zult wonen in de diepte der aarde, evenals de ruïnes van weleer, die in de onderwereld zijn afgedaald. Nooit zult ge meer herleven en uw glorie doen stralen in het land der levenden.
Ik zal een schrikbeeld van u maken; ge zult voor altijd verdwijnen; men zal u zoeken, maar in der eeuwigheid niet meer vinden, luidt de godsspraak van Jahwe de Heer.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge