HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Het woord van Jahwe werd tot mij gericht:
Mensenkind, wilt ge vonnissen, wilt ge de bloedstad vonnissen? Houd haar dan al haar gruwelen voor
en zeg: Zo spreekt Jahwe de Heer: O stad die in uw midden bloed vergiet en daardoor uw eigen ondergang bespoedigt, die zich afgodsbeelden maakt en zich daarmee verontreinigt:
door het bloed dat ge vergiet bent ge schuldig en door de afgodsbeelden die ge gemaakt hebt bent ge onrein; daardoor hebt ge uw ondergang bespoedigd en bent aan de grens van uw bestaan gekomen. Daarom maak Ik u tot het mikpunt van de hoon der volken en een voorwerp van spot voor alle landen.
Uw nabije en uw verre buren zullen de spot drijven met u, die berucht bent om uw onreinheid en in wie verwarring heerst.
Zie, de vorsten van Israël hebben zich als taak gesteld bloed te vergieten, elk naar zijn vermogen.
Binnen uw muren veracht men vader en moeder, doet men de vreemdeling geweld aan, onderdrukt men wezen en weduwen.
Wat Mij heilig is acht gij gering en mijn sabbat ontwijdt ge.
Binnen uw muren zijn er die met lasterpraat anderen naar het leven staan. Men houdt offermalen op de bergen en bedrijft er ontucht.
Bij u ontbloot men de schaamte van zijn vader en een vrouw die onrein is door haar stonden dwingt men tot gemeenschap.
Bij u misbruikt de een de vrouw van zijn naaste, onteert de ander zijn schoondochter door bloedschande; weer een ander verkracht zijn zuster, de dochter van zijn vader.
Bij u neemt men steekpenningen aan om bloed te vergieten; ge eist rente en toeslag en uw evenmens zet ge af, maar ge vergeet Mij, luidt de godsspraak van Jahwe de Heer.
Ik sla Mij in de hand van ergernis over de vuile winst die ge gemaakt hebt en over het bloed dat bij u vergoten is.
Zal uw hart niet bezwijken en zullen uw handen sterk genoeg zijn in de tijd dat Ik met u afreken? Ik, Jahwe, heb gesproken en wat Ik zeg voer Ik uit.
Ik zal u verspreiden onder de volken, u verstrooien over de landen en zo een einde maken aan uw onreinheid.
Door uw eigen toedoen zult ge onteerd worden voor de ogen van de volken, en ge zult erkennen dat Ik Jahwe ben.
Het woord van Jahwe werd tot mij gericht:
Mensenkind, het volk van Israël is voor Mij een hoop slakken geworden; ze zijn allen te zamen van zilver, brons, tin, ijzer en lood in de smeltoven slakken geworden.
Omdat ge allen te zamen een hoop slakken geworden bent, zegt Jahwe de Heer, daarom gooi Ik u in Jeruzalem op een hoop.
Zoals men zilver, brons, ijzer, lood en tin in de smeltoven bijeenbrengt en daaronder het vuur aanblaast om ze te smelten, zo zal Ik in mijn toorn en mijn woede u opeenhopen in de stad en daar smelten.
Ik zal u verzamelen, het vuur van mijn toorn onder u aanblazen en u daar smelten.
Zoals zilver in de smeltoven gesmolten wordt, zult gij in Jeruzalem worden gesmolten, opdat ge erkent dat Ik, Jahwe, mijn woede over u de vrije loop heb gelaten.
Het woord van Jahwe werd tot mij gericht:
Mensenkind, zeg tot het land: Ge bent een land dat op de dag van de toorn niet bevochtigd of door regen gedrenkt is.
Uw vorsten zijn als brullende leeuwen die hun prooi verscheuren: mensenlevens tellen ze niet, ze roven schatten en kostbaarheden, het aantal weduwen in de stad neemt steeds meer toe.
Haar priesters doen mijn wet geweld aan en ontwijden wat heilig is; tussen heilig en profaan maken ze geen onderscheid; ze wijzen niet op het verschil tussen rein en onrein en ze storen zich niet aan mijn sabbat: zo word Ik in hun midden onteerd.
Haar magistraten zijn verscheurende wolven: ze vergieten bloed en brengen mensen om het leven om zichzelf te bevoordelen.
Haar profeten verdoezelen de ernst van de toestand met pleisterwerk; ze zien loze visioenen en profeteren leugens; ze zeggen: Zo spreekt Jahwe de Heer, terwijl Jahwe niet gesproken heeft.
Het volk van het land maakt zich schuldig aan afpersing en eigent zich andermans goed toe; het verdrukt misdeelden en behoeftigen en doet de vreemdelingen geweld aan, tegen alle recht in.
Ik heb onder hen gezocht naar iemand die een wal zou kunnen opwerpen of op de bres zou kunnen gaan staan om het land tegen Mij te verdedigen, zodat Ik het niet zou verwoesten, maar Ik heb niemand gevonden.
Daarom laat Ik mijn woede over hen de vrije loop en verteer hen in het vuur van mijn toorn; hun daden laat Ik op hun eigen hoofd neerkomen, luidt de godsspraak van Jahwe de Heer.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge