HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Het woord van Jahwe werd tot mij gericht:
Mensenkind, wend uw gelaat naar het zuiden, laat uw woorden stromen naar het zuiden, profeteer tegen de bossen en velden in het zuiden
en zeg tot de bossen in het zuiden: Luistert naar het woord van Jahwe. Zo spreekt Jahwe de Heer: Ik steek u in brand; het vuur zal al het groene en al het dorre hout verteren. De laaiende vlam zal niet uitdoven; van noord tot zuid zullen alle gezichten erdoor worden geschroeid.
Al wat leeft zal weten dat Ik, Jahwe, het vuur aangestoken heb, het vuur dat niet geblust wordt.
Toen zei ik: Ach Heer Jahwe, men zegt toch al van mij dat ik zoveel in raadsels spreek.
Daarop werd het woord van Jahwe tot mij gericht:
Mensenkind, wend uw gelaat naar Jeruzalem; laat uw woorden stromen tegen de heilige plaatsen, profeteer tegen het land van Israël
en zeg tot het land van Israël: Zo spreekt Jahwe de Heer: Ik ga u straffen. Ik zal mijn zwaard uit de schede trekken en zowel rechtvaardigen als boosdoeners uit u verdelgen.
Omdat Ik zowel rechtvaardigen als boosdoeners uit u wil verdelgen, komt mijn zwaard uit de schede en richt zich tegen al wat leeft van zuid tot noord.
Zo zal al wat leeft erkennen dat Ik, Jahwe, mijn zwaard uit de schede getrokken heb; het keert er niet meer in terug.
Mensenkind, kreun als een gebroken man, kreun voor hun ogen in bittere smart.
En als ze u dan vragen: 'Waarom kreunt u?' moet ge zeggen: 'Om een tijding die gaat komen; dan zullen alle harten het besterven, alle handen verslappen; aller adem zal stokken en ieder laat zijn water lopen. Het komt, het gaat gebeuren, zo luidt de godsspraak van Jahwe de Heer.'
Het woord van Jahwe werd tot mij gericht:
Mensenkind, profeteer en zeg: Zo spreekt Jahwe de Heer: Een zwaard, een zwaard is geslepen, een zwaard is gewet!
Om te slachten is het geslepen, om te bliksemen is het gewet. Of zou er toch nog reden tot vreugde voor ons zijn? De staf van mijn zoon gaat alle hout te boven.
Hij liet het wetten, hij stelde het ter hand; het zwaard is geslepen en gewet en een moordenaar ter hand gesteld.
Schreeuw en jammer, mensenkind, want het zwaard keert zich tegen mijn volk en tegen alle vorsten van Israël; aan het zwaard zullen ze ten prooi vallen, zij en mijn volk. Daarom, sla u op de heupen.
Want de proef wordt genomen. En wat zal ons lot zijn als zelfs de staf die alle hout te boven gaat er niet meer zal zijn, luidt de godsspraak van Jahwe de Heer.
Mensenkind, profeteer en klap in uw handen, zodat het zwaard tweemaal, driemaal zo hevig woedt; dit zwaard is het moordende zwaard, dat talloze slachtoffers maakt. Van alle kanten hakt het op ze in,
zodat alle harten het besterven en velen neergeveld worden. Aan al hun poorten heb Ik een slachtbank gezet. Gij zwaard, gemaakt om te bliksemen en gewet om te slachten,
laat uw scherpte voelen, keer u naar rechts, kies positie, keer u naar links, naargelang u bevolen wordt.
En ook Ik zal in mijn handen klappen en mijn woede koelen. Ik, Jahwe, heb gesproken.
Het woord van Jahwe werd tot mij gericht:
Mensenkind, teken twee wegen waarlangs het zwaard van de koning van Babel gaan kan, beide te beginnen in hetzelfde land, en plaats een wegwijzer aan het begin van de weg die naar de stad leidt.
Teken een weg waarlangs het zwaard kan oprukken tegen Rabba in Ammon en tegen Juda, met het versterkte Jeruzalem.
Want de koning van Babel staat aan de tweesprong, waar de twee wegen beginnen, en vraagt een orakel. Hij schudt de pijlen, raadpleegt de huisgoden en bekijkt de lever.
In zijn rechterhand heeft hij het lot dat Jeruzalem aanwijst als de plaats waartegen hij stormrammen moet opstellen; die stad zal hij laten uitmoorden, tegen haar de strijdkreet laten aanheffen, stormrammen opstellen tegen haar poorten, er een wal opwerpen en een schans bouwen.
Wel is dit in de ogen van de Israëlieten een loze waarzegging, maar op grond van de dure eden die ze gezworen hebben zal hij ze hun schuld voorhouden, en hij zal ze grijpen.
Inderdaad, spreekt Jahwe de Heer, omdat uw schuld u is voorgehouden, uw wandaden openbaar geworden zijn en uw verdorvenheid uit al uw daden blijkt, omdat dit alles u is voorgehouden, zult ge met harde hand gegrepen worden.
En gij, verworpeling, gij, booswicht, vorst van Israël, wiens laatste uur geslagen heeft als aan de ongerechtigheid een einde gemaakt wordt,
zo spreekt Jahwe de Heer: zet af die diadeem, weg met die kroon! Het kan niet blijven duren. Omlaag met wat hoog is, omhoog met wat laag is.
Een puinhoop, een puinhoop, een puinhoop, ja nog minder dan een puinhoop zal Ik van de stad maken, totdat degene komt die macht heeft om te oordelen en die Ik zal bevestigen.
Mensenkind, profeteer en zeg: Zo spreekt de Heer over de Ammonieten die Juda honen. Ge moet zeggen: Zwaard, zwaard, getrokken om te slachten, gewet om bliksemend toe te slaan:
- terwijl ze voor u valse visioenen schouwen en leugens voorspellen - toe te slaan op de hals van verworpelingen en booswichten, wier laatste uur geslagen heeft als aan de ongerechtigheid een einde gemaakt wordt.
Steekt het zwaard weer in de schede; op de plaats waar ge geschapen bent, in het land van uw herkomst zal Ik u vonnissen.
Ik zal mijn toorn over u de vrije loop laten, het vuur van mijn toorn tegen u nog aanblazen en u overleveren aan barbaren, die onheil beramen.
Ge zult een prooi zijn voor het vuur; uw bloed zal vergoten worden in uw eigen land en niemand zal zich u meer herinneren. Ik, Jahwe, heb gesproken.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge