HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Hij zei tot mij: 'Mensenkind, eet wat u voorgehouden wordt, eet deze boekrol op en richt dan het woord tot het volk van Israël.'
Toen opende ik mijn mond en Hij gaf me die boekrol te eten.
Hij zei tot mij: 'Mensenkind, laat uw lichaam deze boekrol die Ik u geef opnemen en verzadig u ermee. Ik at dus de boekrol op: ze smaakte me zo zoet als honing.
Hij zei tot mij: 'Mensenkind, begeef u naar het volk van Israël en breng hun mijn woorden over.
Ge wordt niet gezonden naar een volk met een vreemde taal en tongval, maar tot het volk van Israël;
naar geen van de vele volken met een vreemde taal en tongval wier woorden ge niet verstaat. Als Ik u tot hen zond, zouden ze naar u luisteren.
Maar het volk van Israël is niet bereid naar u te luisteren, omdat het niet naar Mij wil luisteren: het volk van Israël heeft een harde blik en een hart van steen.
Ik zal dan ook uw blik even hard maken als de hunne en uw gezicht even strak.
Uw gezicht maak Ik harder dan kiezel, hard als diamant; wees dan niet bang voor hen en niet bevreesd voor hun aanblik: het is nu eenmaal een weerspannig volk.'
Hij zei tot mij: 'Mensenkind, neem al de woorden die Ik tot u zal spreken in uw hart op en luister er goed naar.
Ga naar de ballingen, uw volksgenoten; spreek hun toe en zeg tot hen, of ze luisteren of niet: Zo spreekt Jahwe de Heer!'
Toen hief de geest van Jahwe mij op en ik hoorde achter mij een luid geroep: 'Gezegend zij de heerlijkheid van Jahwe in zijn heiligdom.'
Ik hoorde het klapperen van de elkaar rakende vleugels van de levende wezens, het geratel van de wielen naast hen, en tegelijk het gedreun van een aardbeving.
De geest hief mij op en voerde me mee en ik ging heen, bitter gestemd en toornig, terwijl de hand van Jahwe op mij drukte.
Ik kwam bij de ballingen van Tel-abib die aan de Kebar woonden. Zeven dagen zat ik in hun midden, zonder een woord uit te kunnen brengen.
Toen deze zeven dagen voorbij waren werd het woord van Jahwe tot mij gericht:
'Mensenkind, Ik stel u aan als wachter voor het volk van Israël. Telkens als ge uit mijn mond een woord hoort, moet ge hen namens Mij waarschuwen.
Als Ik tot de boosdoener zegt: Ge zult zeker sterven, en gij waarschuwt hem niet, en laat na hem op zijn slecht gedrag te wijzen om zijn leven te redden, dan zal die boosdoener weliswaar om zijn eigen schuld sterven, maar u zal Ik rekenschap vragen van zijn bloed.
Maar als ge de boosdoener gewaarschuwd hebt en hij betert zijn leven niet, dan zal hij wel sterven om zijn eigen schuld, maar gij hebt uw eigen leven gered.
Als een rechtvaardige zich gaat misdragen en verkeerde dingen doet, en Ik laat hem struikelen, dan zal hij sterven; hij sterft omdat gij hem niet op zijn zonde gewezen hebt; zijn goede daden tellen dan niet meer mee, maar u zal Ik rekenschap vragen van zijn bloed.
Maar als ge de rechtvaardige waarschuwt dat hij niet moet zondigen, en hij zondigt ook niet, dan zal hij beslist in leven blijven, omdat hij uw waarschuwing ter harte heeft genomen, en gij hebt uw eigen leven gered.'
Toen legde de hand van Jahwe zich op mij, en Hij zei tot mij: 'Sta op, ga naar de laagvlakte, daar zal Ik tot u spreken.'
Toen stond ik op en ging naar de laagvlakte, en daar zag ik de heerlijkheid van Jahwe, juist zoals ik haar gezien had aan de Kebar, en ik wierp mij plat ter aarde.
Maar de geest kwam over mij en deed mij rechtop staan. En Jahwe sprak tot mij: 'Ga naar binnen en sluit u op in uw huis.
Mensenkind, men zal touwen nemen en u daarmee knevelen, zodat ge u niet onder hen kunt begeven.
Uw tong zal Ik aan uw verhemelte doen kleven en ge zult stom zijn, zodat ge voor hen geen strafprediker meer kunt zijn; het is nu eenmaal een weerspannig volk.
Maar als Ik tot u spreek, zal Ik uw mond openen; dan moet ge tot hen zeggen: Zo spreekt de Heer. Wie luisteren wil luistere, en wie niet luisteren wil, moet maar niet luisteren: Het is nu eenmaal een weerspannig volk.'
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge