• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x
Sidkia was eenentwintig jaar toen hij koning werd en hij regeerde elf jaar in Jeruzalem. Zijn moeder heette Chamutal en was een dochter van Jirmeja uit Libna.
Hij deed wat Jahwe mishaagt, juist zoals Jojakim gedaan had.
Want Jahwe was zo vertoornd op Jeruzalem en Juda, dat Hij besloot ze te verstoten. Zo kwam Sidkia in opstand tegen de koning van Babel.
In het negende jaar van diens regering, op de tiende dag van de tiende maand, trok koning Nebukadnessar van Babel met heel zijn leger op tegen Jeruzalem. Ze sloegen het beleg rond de stad en wierpen er een wal tegen op.
De belegering duurde tot het elfde regeringsjaar van Sidkia.
Op de negende dag van de vierde maand, toen de hongersnood in de stad al zo nijpend was geworden dat er voor de bevolking geen brood meer was,
werd er een bres in de stadsmuur geslagen. Ofschoon de Chaldeeën rondom de stad lagen, wisten de soldaten te vluchten; in de nacht verlieten ze de stad door de poort tussen de beide muren bij de koninklijke tuin en trokken in de richting van de Araba.
Maar het leger van de Chaldeeën zette koning Sidkia achterna en haalde hem in op de vlakte van Jericho, nadat zijn hele leger uiteengevallen was.
Ze namen hem gevangen en brachten hem naar de koning van Babel in Ribla, in het gebied van Chamat. Deze sprak het vonnis over hem uit.
De koning van Babel liet de zonen van Sidkia voor zijn ogen afslachten. Ook de edelen van Juda liet hij in Ribla uitmoorden.
Sidkia zelf liet hij de ogen uitsteken, in boeien slaan en naar Babel voeren, waar hij hem tot zijn dood in de gevangenis liet zetten.
De tiende dag van de vijfde maand, in het negentiende regeringsjaar van koning Nebukadnessar van Babel, trok Nebuzaradan, commandant van de lijfwacht en adjudant van de koning van Babel, Jeruzalem binnen.
Hij stak de tempel van Jahwe, het koninklijk paleis en alle huizen van Jeruzalem in brand; alle grote gebouwen liet hij in vlammen opgaan.
Het leger onder bevel van de commandant van de lijfwacht sloopte de muren van Jeruzalem.
Behalve de armen werden alle mensen die nog in de stad waren gebleven, degenen die naar de koning van Babel waren overgelopen en de achtergebleven vaklui, door Nebuzaradan in ballingschap weggevoerd.
Alleen de armen van het land liet de commandant van de lijfwacht achter om te zorgen voor de wijngaarden en akkers.
De bronzen zuilen van de tempel, de onderstellen en de bronzen Zee in de tempel, sloegen de Chaldeeën stuk en het brons brachten ze over naar Babel.
Ook de potten, scheppen, messen, offerschalen, schotels en alle andere bronzen voorwerpen die voor de eredienst werden gebruikt, namen ze mee.
Al het goud en zilver, offerschalen, potten, kandelaars, schotels en kommen, nam de commandant van de lijfwacht zelf mee.
Het brons van al die voorwerpen, van de beide zuilen, van de Zee met de twaalf ossen eronder en van de onderstellen die koning Salomo voor de tempel had laten maken, was niet te wegen.
Beide zuilen waren achttien el hoog, de omtrek bedroeg twaalf el, ze waren vier duim dik, van binnen waren ze hol.
Er bovenop rustte een bronzen kapiteel, vijf el hoog, en rond het kapiteel was een vlechtwerk aangebracht met granaatappels, alles van brons. Ook de tweede zuil was met granaatappels bewerkt.
Zesennegentig granaatappels hingen vrij; in totaal zaten er honderd in het vlechtwerk.
De commandant van de lijfwacht nam de hogepriester Seraja, diens plaatsvervanger Sefanja en de drie dorpelwachters gevangen.
Bovendien nam hij in de stad een kamerheer gevangen die het bevel voerde over een legerafdeling, vijf ambtenaren van het hof die zich nog in de stad bevonden, de schrijver van de opperbevelhebber die het volk van het land onder de wapenen riep, en zestig man uit het volk van het land die zich nog in de stad bevonden.
Nebuzaradan, de commandant van de lijfwacht, nam ze gevangen en voerde ze naar de koning van Babel in Ribla.
Deze liet hem in Ribla, in de streek van Chamat, ter dood brengen. Zo werd Juda uit zijn land in ballingschap gevoerd.
In het zevende jaar werden door Nebukadnessar drieduizend drieëntwintig Judeeërs in ballingschap weggevoerd;
in het achttiende jaar achthonderd tweeëndertig mensen uit Jeruzalem;
in het drieëntwintigste jaar voerde Nebuzaradan, de commandant van de lijfwacht, zevenhonderd vijf en veertig Judeeërs in ballingschap weg; in totaal dus vierduizend zeshonderd mensen.
In het zevenendertigste jaar van de ballingschap van koning Jojakin van Juda, op de vijfentwintigste van de twaalfde maand, verleende koning Ewil-merodak van Babel, in het jaar van zijn troonsbestijging, gratie aan koning Jojakin van Juda. Hij ontsloeg hem uit de gevangenis,
verzekerde hem van zijn welwillendheid en gaf hem een ereplaats onder de koningen die met hem in Babel waren.
Hij mocht zijn gevangeniskleding afleggen en at voortaan aan de koninklijke tafel, zijn leven lang.
In opdracht van de koning van Babel werd dagelijks in zijn onderhoud voorzien heel zijn leven, tot aan zijn dood.

Document

Naam: HEILIGE SCHRIFT
Willibrordvertaling 1975
Soort: Heilige Schrift
Datum:
Copyrights: © 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge
Bewerkt: 7 november 2019

Opties

Internetadres
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2024, Stg. InterKerk, Schiedam, test