HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Dit zegt Jahwe: Ik laat over Babel en de inwoners van Leb-kamai een vernielende storm opsteken.
Ik zend op Babel mensen af die het land als koren wannen en het leeg achterlaten. Als de onheilsdag aanbreekt, slaan ze het beleg rond de stad.
Tevergeefs spannen zijn schutters hun bogen, tevergeefs worden de wapenen opgenomen. Spaart de soldaten niet, moordt het hele leger uit.
Ze sneuvelen in het land van de Chaldeeën, doorstoken liggen zij in de straten.
Maar Israël en Juda worden door hun God, Jahwe van de legerscharen, niet als weduwen achtergelaten ondanks hun schuld tegen de Heilige van Israël.
Ga, red uw leven, vlucht uit Babel anders komt ge om door zijn schuld. Want het moment voor de wraak is gekomen: Jahwe vergeldt Babel zoals het verdient.
Babel was in de hand van Jahwe als een gouden beker waar de hele aarde zich aan bedronk. Alle volken dronken de wijn en verloren er hun verstand bij.
Nu is Babel gevallen, onverwachts is het verwoest: Zingt een klaaglied, neemt balsem mee voor zijn wonden, misschien is het nog te genezen.
Wij hebben Babel verzorgd, maar het was niet meer te genezen. Ga de stad uit, terug naar uw land, want de schuld van Babel reikt tot de hemel, tot hoog in de wolken.
Ons heeft Jahwe verlossing gebracht: Wij zullen in Sion verhalen wat Jahwe onze God heeft gedaan.
Scherpt de pijlen, houdt de schilden gereed. Jahwe heeft de koning van de Meden aangezet om Babel te verwoesten. Dat is de wraak van Jahwe, over de verwoesting van zijn tempel.
Plant de standaard voor de muren van Bel, versterkt de bewaking, zet wachtposten uit, legt troepen in hinder laag. Want Jahwe voert de bedreigingen tegen de inwoners van Babel uit.
Gij woont in een waterrijk land, ge bezit grote rijkdom. Maar nu is het einde gekomen, uw levensdraad wordt afgeknipt.
Jahwe van de legerscharen heeft bij zichzelf gezworen: uw land wordt overstroomd met mensen, talrijk als sprinkhanen; ze heffen de triomfkreet aan.
Hij vormde de aarde door zijn kracht,
bracht in zijn wijsheid de wereld tot stand,
spande kundig de hemel.
Zijn donder dreunt: het water ruist neer uit de hemel. Wolken haalt hij op van het eind van de aarde. Bij de regen smeedt Hij bliksems, Hij roept de wind uit zijn schuren te voorschijn.
De mensen staan verstomd, ze begrijpen het niet. De goudsmid schaamt zich over zijn beelden, zijn gietsels zijn leugens, ze bezitten geen levenskracht.
Ze betekenen niets, ze zijn bespottelijk maakwerk. Als de tijd van de straf komt, gaan ze ten onder.
De God van Jakob is niet zoals zij: Hij is schepper van het heelal en Israël is zijn eigen bezit. Zijn naam is: Jahwe van de legerscharen.
Mijn hamer zijt gij geweest,
mijn oorlogswapen.
Met u verbrijzelde Ik volken,
met u sloeg Ik koninkrijken neer.
Met u verbrijzelde Ik paarden en ruiters,
wagens en menners,
mannen en vrouwen,
grijsaards en kinderen,
jongens en meisjes,
herders en kudden,
boeren en ossen,
bestuurders en regenten.
Maar nu zal ik Babel en de inwoners van Chaldea openlijk straffen voor het kwaad tegen Sion bedreven - godsspraak van Jahwe -.
Ik kom op u af, berg van bederf die de hele aarde hebt bedorven
- godsspraak van Jahwe -.
Ik hef mijn hand tegen u op,
Ik werp u van de rotsen naar beneden
en maak van u een verschroeide berg.
Men kapt geen hoeksteen of fundament meer uit u,
ge zult voor altijd een wildernis zijn
- godsspraak van Jahwe -.
Plant de standaard op aarde,
blaas de bazuin bij alle volken.
Maak ze klaar voor de strijd,
roep tegen Babel de koninkrijken op:
Ararat, Minni en Askenaz.
Laat de schrijvers nagaan,
of niemand ontbreekt;
laat de paarden aanrukken als een leger sprinkhanen.
Maak de volken klaar voor de strijd: de koning van de Meden, zijn bestuurders en regenten en heel het land waarover hij heerst.
De aarde siddert en beeft, want Jahwe voert zijn plannen tegen Babel uit: het land wordt tot een schrikbeeld, zonder bewoners.
De soldaten van Babel staken de strijd,
zij verschansen zich in ontoegankelijke burchten.
Hun kracht begeeft het,
ze worden als vrouwen.
De huizen staan in brand,
de grendels en poorten zijn ingeslagen.
De ene bode komt na de andere, de boodschappers volgen elkaar op, om de koning van Babel te melden: de stad is veroverd,
de doorwaadbare plaatsen zijn bezet, het moerasriet is platgebrand, de soldaten zijn in paniek.
Dit zegt Jahwe van de machten, Israëls God: Babel lijkt op een dorsvloer, die moet worden aangestampt: het is tijd voor de oogst.
Koning Nebukadnessar van Babel heeft van mij gegeten, geschranst en de lege schotel laten staan. Hij heeft mij geslokt als een monster, zijn buik met lekkernijen gevuld en mij dan weggegooid.
`Het geweld mij aangedaan, kome over Babel', zegt de bevolking van Sion; `mijn bloed over de inwoners van Chaldea', zegt Jeruzalem.
Daarom zegt Jahwe: Ik neem het voor u op, Ik zal u wreken. Zijn stromen leg Ik droog, zijn bronnen droog Ik uit.
Babel wordt een puinhoop, een plaats waar de jakhalzen huizen, een schrikbeeld, een mikpunt van spot, zonder bewoners.
Ze brullen wel als jonge leeuwen, ze grommen als welpen;
maar als ze hittig zijn, richt Ik een drinkgelag aan; Ik maak hen dronken dat ze lallen. Dan vallen ze voorgoed in slaap, om nooit meer te ontwaken - godsspraak van Jahwe -.
Als lammeren leid Ik hen naar de slachtbank, als rammen en bokken.
Ach, Sesak is ingenomen, de roem van de aarde veroverd. Ach, Babel is bij de volken tot een schrikbeeld geworden.
De zee heeft Babel bedolven het is overspoeld door de bruisende golven.
Alle steden zijn tot een schrikbeeld geworden, het land is uitgedroogd en dor, een streek waar niemand woont, geen mens trekt er doorheen.
Mijn straf treft Bel, de god van Babel; wat hij opslokte, haal ik uit zijn mond. Er stromen geen volken meer naar hem toe, de muren van Babel zijn geslecht.
Trek hiervandaan, mijn volk, red uw leven van Jahwe's brandende toorn.
Aarzel niet en wees niet bang voor de geruchten in het land. Het ene jaar gaat dit gerucht, het jaar daarop weer een ander: Vol geweld is het land, heerser staat op tegen heerser.
Geloof mij, de tijd komt, dat Ik de afgoden van Babel bestraf; heel het land wordt vernederd, overal liggen de gesneuvelden.
Wanneer de verwoesters aanrukken uit het noorden, juichen hemel en aarde en alles wat ze bevatten over de ondergang van Babel - godsspraak van Jahwe -.
Babel valt als vergelding voor de doden van Israël, zoals over de hele aarde doden zijn gevallen voor Babel.
Gij die aan het zwaard zijt ontsnapt, loopt door, blijft niet staan. Denkt reeds van verre aan Jahwe, houdt Jeruzalem in uw gedachten.
`Wij waren vernederd, hoe schaamden wij ons, toen wij hoorden dat vreemden binnendrongen in het heiligdom en de tempel van Jahwe onteerden.'
De tijd komt - godsspraak van Jahwe -, dat Ik mij op zijn afgoden wreek en dat de gewonden kermen over het hele land.
Al stijgt Babel op naar de hemel, al verheft het zijn macht nog zo hoog, Ik zend er de verwoesters op af - godsspraak van Jahwe -.
Jammerkreten weerklinken in Babel, en in heel het land van de Chaldeeën.
Het is Jahwe die Babel verwoest, en al het lawaai doet verstommen. Hoe hoog de golven zich verheffen, hoe luid zij rumoeren,
over Babel komt de verwoesting. Zijn soldaten worden gevangen genomen, hun bogen worden gebroken, want Jahwe is een God van vergelding die loon geeft naar werken.
Zijn edelen en wijzen, zijn bestuurders en regenten, zijn soldaten voer Ik dronken. Ze vallen voorgoed in slaap, en nooit zullen ze meer ontwaken - godsspraak van de koning, Jahwe van de legerscharen -.
Dit zegt Jahwe van de legerscharen: De dikke muren van Babel worden geslecht; de hoge poorten gaan op in vlammen. De volken hebben zich voor niets uitgesloofd: Hun inspanning vergaat in het vuur.
Aan de hofmaarschalk Seraja, zoon van Neria, zoon van Machseja, die met koning Sidkia van Juda, in diens vierde regeringsjaar, naar Babel ging gaf Jeremia de volgende opdracht mee.
Nadat hij al de rampen die over Babel zouden komen, alles wat hier over Babel geschreven staat, had opgetekend,
zei hij tot Seraja: `Wanneer u in Babel komt, moet u dit alles voorlezen.
U moet zeggen: Jahwe, Gij hebt aangekondigd dat Ge deze stad zult verwoesten, zodat er niemand meer woont, mens noch dier, en dat ze voor altijd een wildernis wordt.
Als u alles hebt voorgelezen, bind dan deze profetie vast aan een steen, gooi die in de Eufraat
en zeg: Zo zal Babel zinken, het komt de rampen die Ik over de stad breng, nooit meer te boven.' Tot zover de woorden van Jeremia.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge