HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
In het negende regeringsjaar van koning Sidkia van Juda, in de tiende maand, was koning Nebukadnessar van Babel met heel zijn leger voor Jeruzalem gekomen en had de stad ingesloten.
In het elfde jaar, de negende dag van de vierde maand namen zij de stad stormenderhand in.
De bevelhebbers van de koning van Babel namen plaats bij de Middenpoort: de opperbevelhebbers Negal-sareser van Sin-magir, de hofmaarschalk Nebusazban en de andere bevelhebbers van de koning van Babel.
Toen koning Sidkia van Juda en alle soldaten dit zagen, namen zij de vlucht. In de nacht wisten zij aan de kant van de koninklijke tuin door de poort tussen de beide muren de stad uit te komen en vluchtten de Araba in.
Maar het leger van de Chaldeeën zette de achtervolging in en achterhaalde Sidkia in de vlakte van Jericho. Hij werd gevangen genomen en naar koning Nebukadnessar van Babel gebracht in Ribla, in het gebied van Chamat. Daar velde de koning van Babel het vonnis over hen.
Sidkia's zonen liet hij voor diens ogen in Ribla ter dood brengen; ook de edelen van Juda liet hij afslachten.
Sidkia zelf liet hij de ogen uitsteken, in koperen ketenen slaan en wegvoeren naar Babel.
De Chaldeeën staken het koninklijk paleis en de huizen van de bevolking in brand en sloopten de muren van Jeruzalem.
Nebuzaradan, de commandant van de lijfwacht, voerde de rest van de mensen gevangen naar Babel; de mensen die nog in de stad waren, en degenen die naar hem waren overgelopen.
Alleen de armsten van het volk, die geen eigen bezit hadden, liet Nebukadnessar in het land achter en gaf hun wijngaarden en akkers.
Met betrekking tot Jeremia gaf koning Nebukadnessar van Babel aan Nebuzaradan, de commandant van de lijfwacht, het volgende bevel:
`Neem Jeremia onder uw bescherming, zorg dat hem niets overkomt en doe alles wat hij vraagt.'
Nebuzaradan, de commandant van de lijfwacht, gaf dit bevel door aan de hofmaarschalk Nebusazban, aan de opperbevelhebber Nergal-sareser en aan de andere bevelhebbers van de koning van Babel.
Zij haalden Jeremia uit het kwartier van de wacht en vertrouwden hem toe aan Gedalja, zoon van Achikam, zoon van Safan, die hem mee naar huis nam. Zo bleef Jeremia bij het volk.
Toen Jeremia nog in het kwartier van de wacht zat opgesloten, kwam dit woord van Jahwe tot hem:
Ga de Ethiopiër Ebed-melek zeggen: Dit zegt Jahwe van de machten, Israëls God: Alles wat Ik over deze stad heb gezegd, laat Ik in vervulling gaan tot zijn ondergang en niet tot zijn heil; voor uw ogen zal het gebeuren.
Maar u red Ik op die dag - godsspraak van Jahwe -; gij wordt niet uitgeleverd aan hen voor wie gij zo bang zijt.
Ik zal u redden; ge zult niet vallen door het zwaard; ge brengt het er levend af, omdat ge op Mij hebt vertrouwd godsspraak van Jahwe
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge