HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
De zonde van Juda staat met een ijzeren stift geschreven, met een diamanten punt gegrift in de schrijftafel van hun hart, op de horens van hun altaren.
Hun zonen denken alleen aan hun altaren en aan hun heilige palen bij iedere groene boom, op alle hoge heuvels
en op de bergen in de vlakte. Uw rijkdommen en uw voorraden laat Ik plunderen: Dat is de prijs voor uw zonden, overal in het land.
Het gebied dat Ik u gegeven heb, moet ge opgeven. Ik maak u slaaf van uw vijand in een onbekend land, want de vlammen van mijn toorn slaan uit en woeden tegen u.
Dit zegt Jahwe: Vervloekt is hij die op mensen vertrouwt, die steunt op een schepsel en zich afkeert van Jahwe.
Hij is een kale struik in de steppe; nooit krijg hij regen. Hij staat op dorre woestijngrond in een onvruchtbaar, verlaten gebied.
Gezegend is hij die op Jahwe vertrouwt, en zich veilig weet bij Hem.
Hij is een boom aan een rivier met wortels tot in het water Hij heeft geen last van de hitte, zijn bladeren blijven groen. Een tijd van droogte deert hem niet, hij blijft vrucht dragen.
Niets is zo onbetrouwbaar als het hart, onverbeterlijk is het, wie kan het peilen?
Ik Jahwe, doorgrond hart en nieren, Ik vergeld ieder naar zijn gedrag naar de vrucht van zijn werk.
Als een patrijs die eieren uitbroedt die ze niet heeft gelegd, zo is iemand die oneerlijk rijkdom verwerft. In de bloei van zijn leven moet hij er afstand van doen; als zijn einde komt, blijkt hij een dwaas.
Een hoge, roemrijke troon is van ouds de plaats, waar de tempel staat. Jahwe, hoop van Israƫl,
allen die U verloochenen, staan beschaamd; die zich van U afkeren, zijn opgeschreven ten dode, want ze hebben de bron van levend water verlaten.
Jahwe, genees mij, en ik zal gezond zijn, red mij, - en ik zal veilig zijn, want U komt alle eer toe.
Hoor wat ze tegen mij zeggen: `Waar blijf je met het woord van Jahwe? Laat het maar in vervulling gaan.'
Ik heb niet aangedrongen op rampen, een onheilsdag heb ik niet gewild. Gij weet alles wat over mijn lippen kwam, al mijn woorden zijn U bekend.
Ik smeek U, word dan mijn ondergang niet, Gij, mijn toevlucht in tijden van nood.
Laat mijn vervolgers beschaamd worden, niet mij. Mogen zij ten ondergaan, niet ik. Breng de onheilsdag over hen. Verpletter hen totaal.
Dit zegt Jahwe tot mij: Ga staan in de Volkspoort, waardoor de koningen van Juda de stad in - en uitgaan, en in de andere poorten van Jeruzalem
en zeg hun: Koningen van Juda, inwoners van Juda en van Jeruzalem, die door deze poorten komt, luistert naar het woord van Jahwe.
Hij zegt: Wacht u er wel voor, op de sabbat door de poorten van Jeruzalem lasten binnen te dragen.
Ge moogt op de sabbat ook geen lasten uw huis uit dragen of ander werk doen. De sabbat moet heilig zijn voor u, zoals Ik uw voorvaderen heb geboden.
Maar die hebben niet geluisterd en Mij niet gehoorzaamd. Hardnekkig weigerden ze Mij te gehoorzamen, ze namen niets van Mij aan.
Maar als gij wel naar Mij luistert - godsspraak van Jahwe - en op de sabbat geen lasten door de poorten de stad binnen brengt, als gij de sabbat heiligt door op die dag niet te werken,
dan blijven de koningen die op de troon van David zitten, op paarden en wagens door deze poorten de stad in - en uitgaan, evenals hun edelen en de inwoners van Juda en Jeruzalem. Dan blijft deze stad voor altijd bewoond.
En uit de steden van Juda, uit de omstreken van Jeruzalem, uit Benjamin, uit de Sefela, uit het bergland en uit de Negeb komt men naar het huis van Jahwe met brandoffers, slachtoffers, meeloffers, reukoffers en dankoffers.
Maar als gij tegen mijn woord in de sabbat niet heiligt, als ge op die dag lasten door de poorten Jeruzalem binnendraagt, dan steek Ik die poorten in brand; de burcht van Jeruzalem gaat op in vlammen, ze worden niet gedoofd.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge