HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Jahwe zei tot mij: Al stonden Mozes en Samuël voor Mij, dan nog liet Ik Mij met dit volk niet meer in. Stuur ze weg, laat ze gaan.
Als ze u vragen: Waar moeten we heen, antwoord dan: Dit zegt Jahwe: Wie voor de dood is bestemd, naar de dood; wie voor het zwaard, naar het zwaard; wie voor de honger, naar de honger; wie voor ballingschap, naar de ballingschap.
Vier machten laat Ik op hen los - godsspraak van Jahwe -: het zwaard om hen uit te moorden, de honden om hen weg te slepen, de vogels en de wilde dieren om hen te verscheuren en te verslinden.
Ik maak hen tot een schrikbeeld voor al de koninkrijken op aarde
Jeruzalem, wie heeft nog medelijden met u, wie is nog met u begaan? Wie komt naar u toe om te vragen hoe u het maakt?
Gij hebt Mij verlaten - godsspraak van Jahwe -, ge zijt van Mij weggegaan. Daarom hef Ik mijn hand tegen u op om u te vernietigen. Ik ben niet meer in staat u te vergeven.
In alle steden van het land schud Ik mijn volk in de wan. Ik beroof hen van al hun kinderen. Ik roei hen uit, omdat zij hun eigen weg blijven gaan.
Hun weduwen worden talrijker dan de zandkorrels op het strand. Soldaten stuur Ik af op de moeders, geweldenaars op klaarlichte dag. Onverhoeds sla Ik hen met schrik en ontzetting.
Moeders die vele kinderen baarden, bezwijken en vallen in onmacht. Midden op de dag gaat de zon voor hen onder, ze staan beschaamd en ontgoocheld. En wie dat nog overleeft lever Ik over aan het zwaard van de vijand - godsspraak van Jahwe -.
Wee mij, moeder, dat u mij het leven schenkt, een man met wie het hele land strijdt en twist. Ik heb niets uitgeleend en niets in leen ontvangen, en toch vervloekt iedereen mij,
Ik bad: Jahwe, ik heb u toch gediend voor hun welzijn, ik heb voor mijn vijand ten beste gesproken in tijden van onheil en nood.
Maar ijzer uit het noorden of koper, kan men dat breken?
Uw rijkdommen en uw voorraden laat Ik plunderen: dat is de prijs voor uw zonden, overal in het land.
Ik maak u de slaaf van uw vijand in een onbekend land. Want de vlammen van mijn toorn slaan uit en woeden tegen u.
Jahwe, denk aan mij, kom mij te hulp. Wreek mij op mijn vervolgers, heb niet zoveel geduld met hen dat het mijn ondergang wordt. Gij weet dat ik versmaad word om U.
Zodra uw woord mij bereikte, verslond Ik het, het was mijn vreugde, het maakte mij zielsgelukkig. Ik draag immers uw naam, Jahwe, God van de legerscharen.
Nooit zat ik in vrolijk gezelschap, nooit heb ik vreugde gekend. Ik leefde eenzaam, gegrepen door U, en was van uw toorn vervuld.
Waarom komt er geen eind aan mijn smart, waarom is mijn wond niet te helen, waarom wil ze niet genezen? Gij zijt voor mij een onbetrouwbare beek waarop geen staat valt te maken.
Daarop antwoordde Jahwe: Neem uw woorden terug dan neem Ik u weer in mijn dienst. Spreek edele, geen onwaardige taal, dan moogt ge weer mijn tolk zijn. Zij moeten zich richten naar u, gij moogt u niet richten naar hen.
Dan maak Ik u voor dit volk tot een onneembare, koperen muur. Ze zullen u bestrijden, maar u niets kunnen doen, want Ik ben bij u om u te helpen en u te redden - godsspraak van Jahwe -;
Ik red u uit de greep van de machtigen.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge