HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Het woord van Jahwe kwam tot Jeremia naar aanleiding van de grote droogte;
Heel Juda verdort, alle steden verschrompelen, ze liggen treurend ter aarde, gejammer klinkt uit Jeruzalem op.
De aanzienlijken sturen hun dienaars om water: ze komen bij de putten, maar vinden geen water, met lege kruiken keren ze terug, beschaamd, teleurgesteld, het gezicht bedekt.
Het land ligt droog: er viel geen regen op aarde. Daarom staan de boeren beschaamd en bedekken hun gezicht.
Zelfs de hinde laat het jong in de steek omdat er geen gras meer is.
De wilde ezels staan op de heuvels als jakhalzen te happen naar lucht. Hun ogen breken, omdat er geen groen meer is.
Jahwe, al getuigen onze slechte daden tegen ons, treed op, omwille van uw naam. Inderdaad, vaak waren wij afvallig, wij hebben tegen U gezondigd.
Gij hoop van Israƫl, redder in tijden van nood, waarom zijt Gij als een vreemde in het land, als een reiziger die maar een nacht blijft?
Waarom zijt Gij als een verslagen man, als een soldaat, niet in staat om te redden? Gij zijt toch in ons midden, Jahwe, wij dragen uw naam, wij behoren U toe. Laat ons niet alleen!
Jahwe zegt over dit volk: Ze lopen alle kanten heen; ze doen niets liever, nooit worden ze het moe. Daarom houdt Jahwe niet meer van hen. Hij gaat nu hun schuld verrekenen, hun zonden bestraffen.
Jahwe zei tot mij: `Bid niet voor het welzijn van dit volk.
Al vasten ze. Ik luister niet naar hun klagen; al dragen ze brand - en meeloffers op, Ik aanvaard ze niet meer. Door oorlog, honger en pest roei Ik hen uit.'
Ik zei: `Ach Jahwe mijn Heer, de profeten beweren: Er komt geen oorlog, geen hongersnood; ongestoorde vrede geef Ik u hier.'
Maar Jahwe zei tot mij: `De profeten doen wel alsof ze namens Mij optreden, maar Ik heb hen niet gezonden, Ik heb hun geen opdracht gegeven. Ik heb niet tot hen gesproken. Hun visioenen zijn bedrog, hun orakels berusten nergens op, ze verkondigen eigen verzinsels.
Daarom zegt Jahwe: De profeten die in mijn naam optreden, zonder dat Ik hen gezonden heb, en die zeggen: Oorlog noch honger zullen dit land treffen, komen zelf om door oorlog en honger.
De mensen voor wie ze optreden, worden in de straten van Jeruzalem geveld door hongersnood en oorlog, zonder dat iemand hen begraaft: mannen en vrouwen, zonen en dochters. Zo laat Ik hun slechtheid op hun eigen hoofd neerkomen.'
Ik zou moeten wenen dag en nacht, zonder ophouden, want een vreselijke ramp heeft mijn dochter getroffen, door een zware slag ligt mijn volk geveld.
Ga ik de stad uit, dan zie ik ze daar geveld door het zwaard; ga ik de stad in, dan zie ik ze daar, uitgeteerd door de honger. Zelfs profeten en priesters worden weggesleept naar een onbekend land.
Hebt Gij Juda verworpen, hebt Ge van Sion een afkeer gekregen? Waarom hebt Ge ons dan zo geslagen, dat er geen genezing meer is? We hoopten op vrede, maar die bleef uit, op een tijd van herstel, maar de verschrikking bleef duren.
Jahwe, wij erkennen onze misdaden en de schuld van onze voorvaderen. Wij hebben inderdaad tegen U gezondigd.
Omwille van uw naam, verwerp ons niet, haal uw roemrijke troon niet door het slijk. Denk toch aan uw verbond met ons en verbreek het niet.
Brengen de goden der volken soms regen of laat de hemel zelf die neerstromen? Neen, Gij zijt het, Jahwe onze God. Wij hopen op U, want dit alles komt van U.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge