HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
In die tijd - godsspraak van Jahwe - haalt men de beenderen van de koningen van Juda en van hun edelen, de beenderen van de priesters en van de profeten en de beenderen van de inwoners van Jeruzalem uit hun graven.
Men spreidt ze uit onder de zon, de maan en de sterren. Die hebben ze immers met liefde gediend, die hebben ze vurig gezocht en vereerd. Hun gebeente wordt niet meer bijeengebracht, het wordt nooit meer begraven. Het blijft liggen als mest op de akker.
Iedereen die overblijft van dit boze geslacht - waar Ik het ook heb verspreid - zal de dood liever zijn dan het leven godsspraak van Jahwe van de legerscharen. en vonnis
Gij moet hen zeggen: Dit zegt Jahwe: Als iemand valt, staat hij dan niet op? Als iemand verdwaalt, keert hij dan niet terug?
Waarom blijft dan dit volk afvallig, waarom blijft Jeruzalem ontrouw? Ze volharden in het bedrog en weigeren zich te bekeren.
Ik heb goed naar hem geluisterd, maar ze spreken onwaarheid. Niemand heeft berouw over zijn misdaden en niemand zegt: `Wat heb ik gedaan?' Iedereen holt maar door als een paard dat zich in de strijd stort.
Zelfs de ooievaar weet zijn tijd, de tortel, de zwaluw en de reiger hebben een vaste tijd voor hun trek; maar mijn volk weet niet wat Jahwe wil.
Hoe durft gij zeggen, dat ge de wijsheid bezit en de wet van Jahwe hebt, terwijl de leugenachtige pen van de schrijvers die wet heeft vervalst!
Beschaamd staan de wijzen, verbijsterd zijn zij en verslagen. Ze hebben het woord van Jahwe geminacht, wat voor wijsheid hebben ze dan?
Daarom geef Ik hun vrouwen aan anderen, hun akkers aan nieuwe meesters. Want iedereen, groot en klein, zoekt eigen voordeel; profeten en priesters plegen allen bedrog.
Ze genezen zogenaamd de kwaal, ze beweren: `Het gaat goed, alles gaat goed.' Maar het gaat helemaal niet goed.
En schamen ze zich nu over hun wandaden? Neen, ze schamen zich helemaal niet, ze weten niet eens wat schaamte is. Daarom vallen ze, de een na de ander. Als de tijd van de straf komt, struikelen zij, zegt Jahwe.
Ik verniel hun oogst - godsspraak van Jahwe -. Er blijft geen druif aan de wijnstok, geen vijg aan de vijgeboom. de blaren verwelken.
`Waarom blijven wij zitten? Laten we de vestigingen ingaan en daar samen afwachten; want Jahwe onze God wil onze ondergang. Hij geeft ons vergif te drinken, omdat wij tegen Hem hebben gezondigd.
We hoopten op geluk, maar het bleef uit; op een tijd van herstel, maar schrik overviel ons.
Vanuit Dan hoort men de paarden snuiven, bij het gehinnik van de hengsten siddert het hele land. Ze komen over het land, ze verslinden alles wat er groeit, de stad en al de inwoners.'
Giftige slangen stuur Ik op u af die ge niet kunt bezweren, hun beet is dodelijk - godsspraak van Jahwe -.
Leed heeft mij getroffen, mijn hart begeeft het.
Hoor het hulpgeschrei van mijn volk overal in het land. Is Jahwe niet in Sion, is zijn koning daar niet? Waarom beledigen zij Mij dan met hun beelden, met die vreemde, nietige goden?
De oogst is voorbij, de zomer ten einde, maar wij zijn nog steeds niet gered.
Door de slagen die mijn volk treffen ben ikzelf getroffen. Ik ga in de rouw, ontzetting grijpt mij aan.
Is er geen balsem meer in Gilead, zijn daar geen heelmeesters meer? Waarom worden de wonden van mijn volk dan niet genezen?
Ach, was mijn hoofd een waterval, waren mijn ogen een bron van tranen, dag en nacht zou ik schreien over de gevallenen van mijn volk.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge