HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
De rechtvaardige komt om en niemand gaat het ter harte; de getrouwen worden weggerukt maar niemand slaat er acht op; de rechtvaardige wordt weggerukt door de boosheid,
maar gaat de vrede binnen; zij die rechte wegen gaan, genieten rust op hun legersteden.
Veroordeling van afgoderij
Komt naderbij, gij zonen van een heks, gebroed van echtbrekers en hoeren.
Over wie maakt gij u vrolijk? Tegen wie zet gij een grote mond op en steekt gij uw tong uit? Zijt gij geen kinderen van weerspannigheid, gebroed van de leugen?
Gij gloeit van lust bij de eiken, onder elke groenende boom; gij slacht uw kinderen af in de dalen en in de kloven van de rotsen.
Uw aandeel zal zijn te midden van de doden die in het dal begraven zijn, dat lot is voor u weggelegd; voor hem immers hebt gij offers geplengd, hen hebt gij meeloffers gebracht. Zou Ik Mij daarmee moeten troosten?
Op een hoogverheven berg spreidt gij uw legerstede uit; daarheen gaat gij op om uw offer te brengen.
Achter de deur en de deurpost plaatst gij uw schaamteloze beeltenis. Ver van Mij ontbloot gij uw schaamte, gij beklimt uw bed, spreidt het breed uit. Gij bedingt uw loon bij hen met wie gij zo graag slaapt, gij ziet hun schaamte aan.
Gij daalt met olie naar Melek af, gij zalft u rijkelijk voor hem. Gij zendt uw boden naar verre gewesten, tot diep in de onderwereld.
Met uw vele tochten maakt gij u moe, maar nooit bedenkt gij hoe nutteloos het is. Telkens vindt gij nieuw leven voor uw lust, daartoe verzwakt gij niet.
Wie vreest of ducht gij nog, die zo leugenachtig zijt, en aan Mij niet denkt en u van Mij niets aantrekt? Ja, Ik hield Mij stil en sloot de ogen toe, zodat gij Mij niet meer vreest.
Ik zal uw deugdzaamheid en uw goede werken eens aan het licht brengen: zij zullen u niets baten.
Als gij roept zal heel uw godenschaar u niet kunnen redden. De wind blaast hen weg, zelfs een zuchtje wind neemt ze op. Maar wie bij Mij zijn toevlucht zoekt krijgt een erfdeel in mijn land en een eigendom op mijn heilige berg.
Men zegt: `Hoogt de straten op, hoogt ze op en baant een weg, verwijdert de hindernissen van de weg van mijn volk.'
Want zo spreekt de Hoogverhevene, die troont voor eeuwig, wiens naam de Heilige is: `Ik ben de Heilige die woont in den hoge, maar ook in het geslagen en diep vernederd gemoed: Ik geef nieuw leven aan het vernederd gemoed, nieuw leven aan het geslagen hart.
Ik klaag u niet voor eeuwig aan, en blijf niet toornen voor altijd, want dan zou de levensgeest om Mij versmachten, de zaden die Ik zelf heb gemaakt.
Om zijn misdaden was Ik korte tijd vertoornd, Ik sloeg hem met afgewend gelaat en toornde, maar in zijn afvalligheid ging hij de wegen die zijn hart hem ingaf.
Ik heb die wegen gezien en wil hem genezen en leiden, en hem weer troosten.
Voor diegenen onder hen die treuren schep Ik nu lippen voor hen die veraf zijn, voor hen die nabij zijn, zegt Jahwe, Ik zal hen genezen.'
Maar de bozen zijn als een onstuimige zee, die maar niet tot rust kan komen; haar golven woelen slijk en modder op.
De bozen hebben geen vrede, zegt onze God.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge