HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Uitspraak over Egypte. Gezeten op een snelle wolk komt Jahwe naar Egypte: Egyptes afgoden beven voor Hem, Egyptes hart is verlamd van schrik.
Egypte hits Ik op tegen Egypte, de een vecht met de ander, alle man met iedereen, stad tegen stad, en rijk tegen rijk.
Dan verliezen de Egyptenaren het hoofd. Ik stuur hun plannen in de war, hoe zij hun goden en waarzeggers, hun geesten en tovenaars ook ondervragen.
Ik lever de Egyptenaren over aan een hardvochtig meester, een meedogenloos vorst zal over hen heersen, zo luidt de godsspraak van de Heer, Jahwe van de legerscharen.
Het water van de zee ebt weg, de rivier verloopt en valt droog,
de rivierarmen stinken, de kanalen van Egypte lopen leeg en staan droog. Riet en biezen verwelken.
Het rietgras aan de rivier en aan zijn monding en alle bezaaide land aan de rivier, het verdort en verwaait, niets blijft er van over.
De vissers kermen en al degenen treuren die in de rivier hun angels uitwerpen, die in het water hun netten spannen, zij verkommeren.
De vlasbewerkers zijn radeloos, kamsters en spinners verbleken.
De wevers van Egypte zijn mismoedig, de loonarbeiders treurig gestemd.
De vorsten van Soan zijn een stel dwazen, de hooggeleerde raadslieden van de Farao een raad van domkoppen. Hoe durft gij tegen de Farao zeggen: `Ik ben een zoon van de wijzen, ik stam uit een oud koningsgeslacht?'
Waar zijn nu uw wijzen? Laat ze u eens vertellen en doen weten wat Jahwe van de legerscharen over Egypte beslist heeft!
Dwazen zijn de vorsten van Soan, en die van Nof laten zich bedotten; Egypte wordt misleid door zijn eigen gouverneurs.
Jahwe heeft over dat land een geest van verdwazing gebracht: Egypte raakt op een dwaalspoor bij al wat het doet: een dronkaard, die in zijn braaksel blijft rondtrappen.
Kop of staart, palm of riet, niemand in Egypte zal nog iets tot stand brengen.
Bekering van Egypte en Assur
Op die dag zullen de Egyptenaren als vrouwen sidderen en beven voor de hand die Jahwe van de legerscharen dreigend tegen hen opheft.
Juda's grondgebied wordt dan de schrik van Egypte: alleen het noemen van zijn naam al doet de Egyptenaren beven, omwille van het raadsbesluit dat Jahwe van de legerscharen tegen hen heeft genomen.
Op die dag zullen er in Egypte vijf steden zijn die de taal van Kanaän spreken en trouw zweren aan Jahwe van de legerscharen. Een ervan zal Ir-haheres heten.
Op die dag verheft zich in Egypte voor Jahwe een altaar midden in het land, en aan de grens een zuil,
als teken en getuigenis voor Jahwe van de legerscharen in Egypte: wanneer zij dan, door vijanden in het nauw gedreven, tot Hem roepen, zal Hij een redder zenden die het voor hen opneemt en hen bevrijdt.
Zo zal Jahwe zich aan Egypte openbaren. Op die dag zal Egypte Jahwe kennen en Hem dienen met slacht - en meeloffers, zij zullen Hem geloften doen en die ook volbrengen.
Jahwe zal Egypte slagen toebrengen en het zo helen; zij zullen tot Hem terugkeren, en Hij zal hen verhoren en genezen.
Op die dag verbindt een weg Egypte met Assur: Assur komt dan naar Egypte en Egypte naar Assur en samen met Assur dient Egypte dan Jahwe.
Op die dag zal Israël als derde, naast Egypte en Assur staan, een zegen op aarde.
Jahwe van de legerscharen zal hen zegenen met de woorden: `Gezegend zijn Egypte, mijn volk, Assur, het werk van mijn handen, en Israël, mijn erfbezit.'
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge