HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Uitspraak tegen Babel die Jesaja, de zoon van Amos, in een visioen heeft geschouwd:
Hijst de banier op een kale bergtop, roept op tot de strijd; wenkt met de hand dat zij oprukken naar de poorten der edelen.
Ik heb mijn heilige troepen bevel gegeven, mijn helden, die trots zijn op mijn grootheid, luidkeels opgeroepen om mijn toorn te voltrekken.
Hoort het gedreun op de bergen, het gedreun van een ontelbaar leger, hoort het geraas van de koninkrijken, van de verbonden naties: Jahwe van de machten monstert zijn legers.
Vanuit een ver land, vanuit de veste plaats onder de hemel rukken zij aan, Jahwe en de wapens van zijn toorn: zij komen het hele land verwoesten.
Heft een klaaglied aan, want de dag van Jahwe is nabij, hij komt als een verwoesting door de Machtige.
Daarom laat ieder zijn handen slap hangen, ontzinkt de mensen alle moed.
Allen zijn zij van streek, krampen en pijnen grijpen hen aan, zij kronkelen als een vrouw in haar weeën. Verbijsterd staren zij elkander aan, hun gezichten gloeien als vuur.
Daar komt de dag van jahwe, ongenadig, een en al grimmigheid en vlammende gramschap, waarop Hij dit land verandert in een woestenij en er de zondaars verdelgt.
De sterren en planeten aan de hemel geven geen licht meer; de zon is reeds bij haar opgaan verduisterd, de maan laat haar licht niet meer schijnen.
Ik straf de wereld om haar boosheid, de zondaars om hun misdaden. Ik maak een eind aan de trots der hooghartigen en de hoogmoed der geweldenaars sla Ik neer.
Ik maak mensen schaarser dan goud, zeldzamer dan het zuivere goud uit Ofir.
Daartoe doe Ik de hemel wankelen, de aarde geraakt van haar plaats, - op de dag dat Jahwe van de legerscharen zijn woede loslaat, de dag van zijn vlammende gramschap.
Opgejaagd als gazellen, als schapen die niemand bijeenhoudt, keert iedereen terug naar zijn eigen volk en vlucht naar zijn eigen land.
Wie ontdekt wordt, wordt afgemaakt, wie gegrepen wordt, komt om door het zwaard.
Hun kinderen worden voor hun ogen verpletterd, hun huizen geplunderd, hun vrouwen onteerd.
De Meden hits Ik tegen hen op, die hechten geen waarde aan zilver en laten zich niet verleiden door goud.
Met hun boog doden zij jonge mannen, pasgeborenen sparen zij niet, zij ontzien geen kinderen.
Babel, de parel van alle koninkrijken, het sieraad en de trots van de Chaldeeën, ondergaat het lot van Sodom en Gomorra, die door God zijn verwoest.
Voor altijd blijft het onbewoond, ontvolkt van geslacht of geslacht. Geen Arabier slaat er zijn tent op, geen herder laat er zijn kudde rusten.
De dieren van de woestijn hebben er hun rustplaats, de huizen zitten vol uilen, struisvogels wonen er en saters dansen er in het rond.
Hyena's huilen er in de burchten,
jakhalzen in de weelderige paleizen.
Het uur van Babel heeft geslagen,
zijn dagen zijn geteld!
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge