HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Een twijg ontspruit aan de stronk van Isaï, een telg ontbloeit aan zijn wortel.
De geest van Jahwe rust op hem, een geest van wijsheid en inzicht, een geest van beleid en sterkte, een geest van kennis en ontzag voor Jahwe.
- hij ademt ontzag voor Jahwe. Niet naar uiterlijke schijn spreekt hij recht en hij doet geen uitspraak op grond van loze geruchten;
hij geeft de geringen hun recht en de armen in het land krijgen een eerlijk vonnis. Hij kastijdt de verdrukkers met de roede van zijn mond en de bozen doodt hij met de adem van zijn lippen.
Gerechtigheid draagt hij als een gordel om zijn lenden, en trouw als een gordel om zijn heupen.
De wolf en het lam wonen samen, de panter vlijt zich neer naast het bokje, het kalf en de leeuw weiden samen: een kleine jongen kan ze hoeden.
De koe en de berin sluiten vriendschap, hun jongen liggen bijeen. De leeuw eet haksel als het rund,
de zuigeling speelt bij het hol van de adder, het kind strekt zijn hand uit naar het nest van de slang.
Niemand doet nog kwaad of handelt nog verderfelijk op heel mijn heilige berg; want de kennis van Jahwe vervult het hele land, zoals het water heel de bodem van de zee bedekt.
Op die dag staat de wortel van Isai als een banier voor de volken opgericht: de volken zoeken hem op, en zijn woonplaats zal luisterrijk zijn.
Op die dag strekt de Heer opnieuw zijn hand uit, om de rest van zijn volk vrij te kopen, wat er overbleef, uit Assur en Egypte, uit Patros en Kus, uit Elam en Sinear, uit Hamat en van de eilanden der zee.
Hij geeft een signaal aan de volken, Israëls verdreven brengt Hij bijeen en het verstrooide Juda verzamelt Hij van de vier uithoeken der aarde.
Dan verdwijnt de jaloersheid van Efraïm en komt er een eind aan de verdrukking van Juda. Dan is Efraïm niet meer afgunstig op Juda en wordt Juda's vijandschap gedelgd.
Samen strijken zij neer op de flank der Filistijnen aan de zee en plunderen zij de zonen van het oosten; over Edom en Moab strekken zij hun macht uit, en de Ammonieten worden hun onderhorig.
Dan splijt Jahwe de golf van de zee van Egypte, in zijn bloeiende toorn heft Hij de hand op tegen de Rivier en slaat hem uiteen in zeven beken, zodat men er met schoenen aan doorheen trekt.
Zo wordt er een weg gebaand voor de rest van mijn volk dat in Assur is achtergebleven, zoals eens voor Israël, toen het wegtrok uit Egypte.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge