HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Wee hen die onrechtvaardige wetten uitvaardigen, die de verdrukking wettelijk bekrachtigen,
en zo de armen uit hun rechten ontzetten, en geringen van mijn volk onthouden wat hun toekomt, de weduwen plunderen en de wezen uitbuiten.
Wat zult gij doen op de dag van de afrekening, als de storm uit de verte komt opzetten? Tot wie zult gij dan vluchten om hulp, waar zult gij dan uw schatten laten?
Als gevangene zult gij uw rug buigen of vallen als slachtoffer in de strijd. En nog bedaart zijn gramschap niet, zijn hand blijft opgeheven.
Wee Assur, de roede van mijn gramschap, de stok die Ik in mijn woede hanteer.
Ik had hem ontboden tegen een goddeloos land, hem gezonden naar een volk dat mijn toorn opwekte, om er te plunderen en te roven, om het als straatvuil te vertrappen.
Hij echter bedoelde het anders, en had andere plannen in zijn hart: zijn hart was erop uit te verdelgen en talloze volken uit te roeien.
Hij zei: `Zijn mijn bevelhebbers niet allen aan koningen gelijk?
Is het Kalno niet vergaan als Karkemis, en Hamat als Arpad, en Samaria als Damascus?
Ik heb immers ook de hand gelegd op koninkrijken met afgodenbeelden, groter in aantal, dan die van Jeruzalem of Samaria.'
Ik heb ook afgerekend met Samaria en zijn afgoden, zou Ik zo ook niet kunnen doen met Jeruzalem en al zijn beelden?
Zodra de Heer zijn werk op de Sion en in Jeruzalem voltooid heeft, rekent Hij af met de vrucht van het trotse hart van Assurs koning, met de laatste vrucht van zijn trotse ogen!
Assur zei: `Door eigen kracht heb ik dat alles bewerkt, door eigen wijsheid, want verstandig ben ik. Grenzen van volken heb ik verlegd, rijkdommen weggesleept, en vorsten met geweld van hun troon gestoten.
Mijn hand nam de rijkdom van de volken in beslag alsof het een vogelnestje was en zoals men verlaten eieren vergaart, zo gaarde ik heel de aarde bijeen. Niet een verroerde een vleugel of opende zijn snavel om te piepen.'
Pocht een bijl soms tegen hem die ermee hakt, of verheft zich een zaag tegen hem die ze hanteert? Alsof een scepter diegene regeert die hem voert, of een stok hem die geen hout is, omhoog heft!
Daarom laat de Heer, Jahwe van de legerscharen, zijn vet wegteren en de koorts in zijn ingewanden branden, als een gloeiend vuur.
Het licht van Israël wordt een vlam, de Heilige van Israël een vuur, dat in een dag zijn distels en doornen verbrandt en verteert,
en de pracht van zijn wouden en wijngaarden vernietigt met al wat er leeft. Hij zal zijn als een zieke die wegteert.
Zelfs een kind zal het getal kunnen opschrijven van wat er in zijn woud nog aan bomen rest.
Op die dag zal de rest van Israël, wat er van Jakobs huis ontkomen is, niet langer steunen op degene door wie het werd geslagen, maar in oprechtheid steunen op Jahwe, de Heilige van Israël.
Een rest zal terugkeren: de rest van Jakob, tot de sterke God.
Al is uw volk als het zand aan de zee, Israël, alleen een rest zal terugkeren. De verdelging staat vast: een onweerstaanbare doorbraak van gerechtigheid.
Ja, een onherroepelijke verdelging wordt door de Heer, Jahwe van de machten, voltrokken in het hele land.
Daarom zegt de Heer, Jahwe van de legerscharen: Mijn volk, dat op de Sion woont, wees niet bang voor Assur, als hij u met de stok slaat, als hij zijn staf tegen u opheft zoals Egypte eens deed.
Want nog een korte, zeer korte tijd en mijn woede is voorbij; dan gaat mijn gramschap hen wegvagen, wend Ik mijn toorn van u af; dan richt Ik mij tegen hem om hem te vernietigen.
Dan striemt Jahwe van de legerscharen hem met de gesel, zoals Hij eens Midjan heeft geslagen bij de rots van Oreb, zwaait Hij zijn staf hoog tegen de zee, zoals eens in Egypte.
Op die dag glijdt de last van Assur van uw schouders en wordt uw nek van dat juk bevrijd.
Zij komen aanrukken uit de richting van Rimmon,
overvallen Ajjat, trekken door Migron, in Mikmas legeren zij de tros.
Zij trekken de bergpas over, overnachten in Geba. Rama beeft, Gibea van Saul slaat op de vlucht.
Gil het uit, Bat-gallim, luister, Lais, geef antwoord, Anatot!
Madmena neemt de vlucht, de inwoners van Gebim stuiven weg.
Vandaag nog staat de vijand in Nob, hij balt zijn vuist al tegen de berg Sion, tegen de heuvel van Jeruzalem.
Met vreselijk geweld houwt de Heer, Jahwe van de legerscharen, de loverkroon af: ook de trotse reuzen worden geveld, ook de hoogste worden kleingemaakt.
Het struikgewas in het bos wordt met de bijl neergeslagen; de Libanon wordt door een Machtige kleingemaakt.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge