HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
De woorden van Agur, de zoon van Jake, uit Massa. Godsspraak van die man: Ik heb mij vermoeid, o God! Ik heb mij vermoeid, o God, ik kan niet meer!
Ik was dommer dan ooit een man was en menselijke kennis heb ik niet;
ik heb geen wijsheid geleerd en ik ken ook niet de wetenschap van de Hoogheilige.
Wie is ten hemel opgestegen en weer neergedaald? Wie heeft de wind in zijn handen gevat? Wie heeft het water in een kleed gebonden? Wie heeft de grenzen der aarde vastgesteld? Hoe luidt zijn naam? Hoe luidt de naam van zijn zoon, als gij het weet?
Ieder woord van God is door het vuur gelouterd en Hij is een schild voor wie bij Hem schuilen.
Aan zijn woorden moogt gij niets toevoegen, want Hij zou u berispen en gij zoudt blijken een leugenaar te zijn.
Twee dingen vraag ik van U, weiger mij die niet, aleer ik sterf:
Houd valsheid en leugen verre van mij, geef mij armoede noch rijkdom, doe mij het brood genieten dat mijn rantsoen is,
opdat ik niet verzadigd raak en U ga verloochenen en ga zeggen: `Wie is Jahwe?' - opdat ik niet arm word en ga stelen en mij aan de naam van mijn God vergrijp.
Belaster een slaaf niet bij zijn meester: hij zou u vervloeken en het zou u duur te staan komen.
Er is een geslacht dat zijn vader vervloekt en zijn moeder niet zegent;
er is een geslacht, dat rein is in zijn eigen ogen, maar dat van zijn vuil niet schoon is gewassen;
er is een geslacht met o zo verwaten ogen, zo hoog geheven wimpers;
er is een geslacht, dat tanden heeft als zwaarden en een gebit als messen, om uit het land de armen weg te eten, uit het mensenvolk de behoeftigen.
De bloedzuiger heeft twee dochters, Geef en Geef. Drie dingen worden nooit verzadigd, vier dingen zeggen nooit: `Het is genoeg':
de onderwereld, de onvruchtbare schoot, het land dat niet met water te verzadigen is en het vuur dat nooit zegt: `Het is genoeg'.
Een oog dat een vader hoont en de gehoorzaamheid aan een moeder minacht, door de raven aan de beek zal het worden uitgepikt en door de arendsjongen worden opgevreten.
Drie dingen zijn mij al te wonderbaarlijk, vier dingen begrijp ik niet:
de weg van de arend door de lucht, de weg van een slang over de rots, de weg van een schip dwars door de zee en de weg van een man naar een jong meisje.
Zo is ook de weg van de overspelige vrouw, die eet en haar mond afveegt en zegt: `Ik heb geen kwaad gedaan'.
Om drie dingen beeft de aarde, om vier dingen, die zij niet verdraagt:
om een slaaf, die koning wordt, om een zot die zich heeft volgegeten,
om een versmade vrouw die een man krijgt, om een slavin die haar meesteres heeft verdrongen.
Vier dingen op aarde zijn heel klein, maar ze zijn wijzer dan de wijzen:
de mieren, een volk dat niet sterk is, zorgen in de oogsttijd voor hun voedsel,
de klipdassen, een volk dat niet machtig is, vinden hun verblijf in de rotsen;
de sprinkhanen hebben geen koning, maar zij trekken als geordende scharen op;
de hagedis kan met de handen gepakt worden, maar zij woont in koningspaleizen.
Drie zijn er, die een statige tred hebben, en vier een statige gang:
de leeuw, de held onder de dieren; hij maakt voor niemand rechtsomkeert;
de haan, de bok en de koning, vergezeld van zijn krijgsvolk.
Of gij u nu in onbezonnenheid verheft of weloverwogen: hand op de mond!
Slaat men op de melk, dan komt er boter; slaat men op de neus, dan komt er bloed, slaat men op de toorn, dan komt er ruzie.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge