HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Mijn zoon, als gij u borg hebt gesteld voor uw naaste, als gij een vreemde iets op handslag beloofd hebt,
als gij verstrikt zijt in de woorden van uw mond, in de woorden van uw mond gevangen zit,
doe dan het volgende, mijn zoon, en zorg dat gij weer vrij wordt, want gij zijt in de macht van uw naaste geraakt. Ja, dring aan bij uw naaste en laat hem geen rust.
Gun uw ogen geen slaap, uw oogleden geen rust;
maak u vrij, als een gazelle uit de strik, als een vogel uit de strik van de vogelaar.
Ga naar de mier, gij luiaard, bekijk haar gedrag en word wijs.
Zij heeft geen aanvoerder, geen opzichter, geen heerser,
maar zij zorgt toch 's zomers voor haar proviand en slaat in de oogsttijd haar voedsel op.
Hoe lang blijft gij nog liggen, luiaard? Wanneer staat gij op uit uw slaap?
Nog even slapen, nog even rusten, nog even de armen over elkaar en liggen!
Zo overvalt u de armoede als een rover, het gebrek als een welbewapend man.
Een booswicht is het, een slechtaard, de man die rondgaat met leugenachtige mond,
die knipoogt, die met zijn voeten schuifelt, die met zijn vingers wijst.
Zijn hart zit vol slinkse streken; hij smeedt altijd maar kwalijke plannen en brengt ruzie teweeg.
Daarom zal het verderf hem eensklaps overvallen en zal hij ineens gebroken worden, onherstelbaar.
Dit zijn zes dingen, die Jahwe verfoeit, ja, zeven, die Hem een gruwel zijn:
hoogmoedige ogen, een leugenachtige tong en handen die onschuldig bloed vergieten,
een hart dat misdadige plannen smeedt en voeten die zich haastig reppen naar het kwade,
een valse getuige die leugens uitslaat en degene die onder broeders ruzie teweegbrengt.
Neem de voorschriften van uw vader in acht, mijn zoon, en verwerp de lering van uw moeder niet.
Bind die steeds weer op uw hart en hang ze om uw hals.
Zij zullen u leiden waar gij gaat; zij waken over u waar gij ligt en wordt gij wakker, dan spreken zij u toe.
Want de voorschriften zijn een lamp, de lering is een licht en opwekkingen tot tucht zijn een weg naar het leven,
om u te behoeden voor een verdorven vrouw, voor de gladde tong van een vreemde.
Laat uw hart haar schoonheid niet begeren en laat u niet vangen door haar gelonk,
want een hoer kost maar een stuk brood, maar een getrouwde vrouw bedreigt uw leven.
Steekt iemand soms vuur in de plooi van zijn gewaad zonder dat zijn kleren in brand raken?
Als iemand op gloeiende kolen loopt, schroeit hij dan zijn voeten niet?
Zo gaat het degene die komt bij de vrouw van zijn naaste: niemand die haar aanraakt blijft ongestraft.
Men neemt de dief het stelen niet eens zo kwalijk, als hij honger heeft en zijn eetlust bevredigt,
maar als hij betrapt wordt, moet hij het zevenvoudig vergoeden en alwat zijn huis bezit ervoor geven.
Een man die overspel pleegt heeft geen verstand; wie ontucht bedrijft, richt zichzelf te gronde.
Schade en schande oogst hij en zijn smaad is onuitwisbaar,
want de jaloezie brengt een man tot razernij: niets ontziet hij op de dag van de wraak;
hij wil van geen zoengeld weten en hij blijft onvermurwbaar al biedt gij hem nog zo veel aan.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge