HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Voor de koorleider. Op de wijze van' de hinde van de dageraad'. Een psalm van David.
Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten, ver van mijn roepen om uitkomst, ver van mijn schreien om hulp.
Bij dag roep ik, mijn God - Gij blijft zwijgen, bij nacht - en ik word niet gestild.
Gij die in heiligheid troont, Gij die van Israël de roem zijt,
op U hebben onze vaderen vertrouwd; zij vertrouwden en Gij bracht hun uitkomst.
Tot U riepen zij en er kwam redding: niet beschaamd werden die op u bouwden.
Doch ik - een worm en geen mens, spot der schare, veracht door het volk.
Die mij zien treffen mij met hun hoon, grijnzen smadelijk, schudden het hoofd:
'hij wentelt zijn last op de Heer!' 'Die zal hem wel komen verlossen, die bevrijdt hem: hij staat in zijn gunst!'
Gij deed mij de moederschoot uitgaan, aan haar borst hebt Gij mij gevlijd;
u viel ik toe, nauwelijks geboren, van mijn oorsprong af zijt Gij mijn God.
O, blijf dan niet verre van mij: nu is mij wat dreigde genaderd; en er is geen mens die mij helpt.
Een troep stieren staat om mij heen, mij omsingelen de bisons van Basan,
en dreigend, met wijd open muil, verscheurende, brullende leeuwen.
Als water dat wegloopt verga ik, alsof heel mijn gebeente is ontwricht; mijn hart lijkt geworden tot was, het begint te begeven van binnen.
Een stuk potscherf - zo droog is mijn keel, en mijn tong voelt gekleefd in mijn mond: stof des doods - daarin laat Ge mij liggen.
Een troep honden is om mij heen; rond mij hokt de wreedaardige bende die mijn handen doorstak en mijn voeten.
Al mijn beenderen kan ik tellen - en zij komen mij zien, mij bekijken,
zij verdelen samen mijn kleren: er wordt om mijn mantel geloot.
Gij, o Heer, houd U dan niet ver, Gij mijn kracht, kom mij ijlings te hulp;
houd mijn leven gered van het zwaard, van de moedwil der honden dit laatste;
bewaar mij voor de muil van de leeuw, voor de horens der bisons mij schamele.
Dat mijn broeders uw naam ik mag melden, uw lof zingen temidden der schare;
die de Heer vreest, zingt Hem uw lof, geeft Hem eer, al gij nazaten Jakobs, ducht Hem, al gij nazaten Israëls!
Want Hij heeft niet veracht, niet versmaad de vernederde in zijn vernedering, zijn gelaat niet van hem gewend; Hij hoorde naar wie tot Hem schreide.
U mijn lof waar de schare bijeen is: zo toch los mijn geloften ik in ten overstaan van wie Hem vrezen.
Eenmaal stillen de armen hun honger; loven mogen de Heer die Hem zoeken; hun hart vinde leven voor immer.
In dit weten bekeert tot de Heer zich de aarde - tot haar verste grenzen, buigen zich voor zijn aangezicht neer alle stammen der heidense volken.
Want de koningsmacht is aan de Heer: Hij is heerser over de volkeren.
Dan zullen wie rijk zijn op aarde Hem nederig hulde bewijzen, dan zullen knielen voor Hem die in het stof zijn gezonken, die geen kracht hadden verder te leven.
Hun nakomelingschap zal Hem dienen en zegt zijn nageslacht wie de Heer is.
En dit komt zijn gerechtigheid melden aan het volk dat geboren gaat worden. Omdat het door Hem is volbracht.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge