HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Weer nam Job het woord en zei:
Luister toch eindelijk eens naar mij, gun me tenminste de troost
dat ik uit mag spreken; daarna kun je spotten zoveel je wilt.
Ik heb het niet tegen een mens, dat weet je toch! daarom juist verlies ik mijn geduld.
Kijk eens naar mij. Ben je dan niet verbijsterd? Sla je de handen niet voor de mond?
In ieder geval: als ik nadenk, raak ik van mijn stuk, ril ik over heel mijn lijf.
Waarom hebben de goddelozen het goed, ja steeds beter naarmate zij langer leven?
Hun familie vaart wel, ouders leven nog, en de nieuwe generatie treedt al aan.
Ongestoorde vrede geniet hun huis, Gods gesel treft hen niet.
Het dekken van hun stieren slaat altijd aan, hun koeien kalven en weten van geen misdracht.
Buiten spelen hun kinderen en het lijkt wel een huppelende kudde;
zij zingen bij tamboerijn en citer, vermaken zich met muziek en fluit.
En eerst na een leven in geluk gesleten dalen zij af naar het dodenrijk.
Diezelfde mensen zeggen tot God: laat ons met rust, we stellen geen belang in uw plannen.
Waarom de Almachtige dienen? Waarom tot Hem bidden?
God schenkt de goddelozen alle goeds, maar Hij speelt in hun stuk geen rol.
Gaat hun licht ooit uit? Krijgen zij de rampen die ze verdienen? Vermorzelt hen Gods wraak?
Worden ze ooit weggeblazen als stro, als kaf meegezogen door de wind?
God mag rijkdom bewaren voor zijn kinderen, als Hij hemzelf dan maar eens zijn straf liet voelen,
als de Almachtige hemzelf zijn wraak maar liet zien, hemzelf de kelk van vergelding liet drinken.
Wat kunnen hem, eenmaal dood, die kinderen schelen, als de reeks van zijn jaren ten einde is?
Maar brengt God ooit de hoogmoedigen tot inzicht, spreekt Hij ooit een oordeel over hen uit?
Nooit! De een blijft gezond tot aan zijn dood, leeft in vrede, zonder zorg.
welgedaan en goed in het vlees, fris tot in het merg van zijn gebeente;
de ander sterft droef te moede, zonder ooit geluk te hebben gekend.
Ze liggen wel allebei in het stof, met wormen overdekt.
Ik weet wat jullie denken, hier geforceerd tegenin zullen brengen:
Wijs ons het huis van die heren, de tent waar die goddelozen wonen.
Hebben jullie dan nooit reizigers gesproken? Of tel je niet wat zij zeggen?
Hoor je niet: 'ook de boze blijft in leven, ook hij haalt de oordeelsdag?'
Wie klaagt hem dan nog openlijk aan? Wie straft hem voor zijn misdaden?
Hij wordt stichtelijk begraven; ook bij zijn tombe wordt gewaakt.
Zacht rust hij onder de zoden; zo komen er velen na hem, zo gingen hem velen vooraf.
Waardeloos is jullie troost; bedrog je antwoord, meer niet.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge