HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Nu sprak Elifaz uit Teman:
Is dat de kletspraat van een wijze, die opgeblazen taal?
Zijn dat zijn kronkelargumenten? Is dat zijn gebazel?
Man, jij verkracht de godsdienst, jij bagatelliseert waarachtige bezinning.
Zulke woorden vergroten je schuld, zij kiezen voor de leugen
en klagen je aan - niet ik, zij getuigen tegen je - niet ik.
Ben jij de eerstgeborene der mensen, ter wereld gekomen voor de heuvels bestonden?
Ben jij toehoorder geweest in Gods raad? Heb je daar die brok wijsheid vandaan?
Wat weet jij dat wij niet weten, wat doorzie jij dat wij niet begrijpen?
Aan onze kant staan hoogbejaarde grijsaards die ouder zijn dan je vader.
Is de troost van God je niet voldoende, zijn woord jou te min?
Waarom laat je je zo gaan en blikkeren je ogen?
Waarom je zo opwinden, zo tekeer gaan tegen God?
Kan een mens ooit rein, het kind van een vrouw ooit rechtvaardig zijn?
Als God in zijn engelen al geen vertrouwen stelt en zelfs de hemelbewoner niet rein is in zijn ogen,
wat moet de mens Hem dan wel tegenstaan die het kwaad drinkt als water.
Luister, ik geef je uitleg en vertel je van mijn ervaring;
in die geest spreken ook de wijzen en zij hebben het weer van hun vaderen
uit de tijd dat alleen zij het land bewoonden en geen vreemdeling daar was binnengedrongen:
De goddeloze tiran beeft alle dagen, alle jaren die hem wachten.
Altijd hoort hij onraad, op het moment dat het hem goed gaat stort de vernieling zich over hem heen.
Hij ziet geen kans die dreiging te ontlopen, overal voelt hij het zwaard op zich gericht.
Als een prooi tracht hij zijn havik te ontwijken, maar hij weet dat de dood naast hem staat.
Angst staat klaar hem te grijpen, overmachtige angst houdt hem in zijn greep.
Dat is het lot van wie zijn hand heft tegen God en de Almachtige uitdaagt,
op Hem afstormt in overmoed, het zwaar beslagen schild vooruit,
het gezicht ingesmeerd en de lendenen vet van olie.
In verwoeste steden zal hij wonen, in onherbergzame huizen die tot puin vervallen;
zijn rijkdom neemt niet toe en wat hij bezit is niet duurzaam: het vergezelt hem niet naar het dodenrijk;
zelf ontkomt hij niet aan die duistere wereld, haar gloed verdort zijn loten, zij ontkomen niet aan die hete adem.
Wie op luchtspiegelingen vertrouwt verdwaalt en komt bedrogen uit.
Voortijdig verschrompelen zijn loten en zijn twijgen worden niet groen:
een wijnstok die vruchten afstoot voor het rijpen, een olijf die zijn bloesem laat vallen.
Zo blijven de goddelozen onvruchtbaar, de tent van de bedriegers gaat in vlammen op;
ze dragen onheil, baren misdaad, hun schoot kweekt enkel wind.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge