HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Nog diezelfde dag gaf Ahasveros, de koning, het huis van Haman, de jodenhater, aan koningin Ester en werd Mordekai tot het aanschijn van de koning toegelaten, want Ester had verteld, in welke betrekking hij tot haar stond.
De koning deed de ring af, die hij Haman ontnomen had, en gaf die aan Mordekai. En Ester stelde Mordekai aan over het huis van Haman.
Toen nam Ester opnieuw het woord voor het aanschijn van de koning. Zij viel aan zijn voeten neer en smeekte hem onder tranen, het onheil te verijdelen, dat Haman, de Agagiet, tegen de joden beraamd had.
De koning reikte Ester de gouden skepter toe. Ester rees op en stond nu voor de koning.
Zij sprak: 'Als het de koning zo behaagt en ik genade heb gevonden in zijn ogen, en als mijn voorstel de goedkeuring van de koning kan wegdragen en ik hem welgevallig ben, laat er dan een schrijven uitgaan om de brieven te herroepen, die de Agagiet Haman, de zoon van Hammedata, uitgedacht en geschreven heeft om in al de provincies van de koning de joden uit te roeien.
Hoe immers zal ik het onheil kunnen aanzien, dat mijn volk zal treffen? Hoe zal ik kunnen aanzien dat mijn familie wordt uitgeroeid?'
Daarop zei Ahasveros, de koning, tot koningin Ester en tot de jood Mordekai: 'Heb ik Hamans huis al niet aan Ester gegeven en is hijzelf niet aan de paal opgehangen, omdat hij de hand wilde slaan aan de joden?
Schrijft u nu zelf maar neer wat u voor de joden gewenst acht, in naam van de koning, en verzegelt dat met de ring van de koning. U weet: wat in de naam van de koning geschreven en met de ring van de koning verzegeld is, kan niet herroepen worden.'
De koninklijke schrijvers werden ontboden. Toen dat gebeurde was het de derde maand, de maand Siwan, de drieëntwintigste dag. Geheel volgens de aanwijzingen van Mordekai werd er een bevelschrift opgesteld voor de joden, en voor de satrapen, de stadhouders en de bestuurders van de provincies, van Indië tot Ethiopië, honderdenzevenentwintig provincies, voor iedere provincie in haar eigen schrift en voor ieder volk in zijn eigen taal; ook aan de joden werd in hun eigen schrift en taal geschreven.
Mordekai stelde die beschikking op in naam van Ahasveros, de koning, en verzegelde haar met de ring van de koning. Daarna verzond hij afschriften met de bereden ijlboden, die reden op de koninklijke paarden, gefokt van bliksemsnelle merries.
De koning stond de joden in alle steden toe, zich aaneen te sluiten en zichzelf te verdedigen; iedere gewapende macht, van welk volk en uit welke provincie ook, die hen zou belagen, mochten zij verdelgen, doden en uitroeien, met kinderen en vrouwen, en zij mochten hun bezittingen plunderen,
op een en dezelfde dag in alle provincies van Ahasveros, de koning, de dertiende van de twaalfde maand, te weten de maand Adar.
De tekst van deze beschikking moest bij wijze van wet in alle provincies uitgevaardigd en ter kennis van alle volken gebracht worden en de joden moesten zich op de bewuste dag gereed houden om zich op hun vijanden te wreken.
Op bevel van de koning stoven de ijlboden, die op de koninklijke paarden reden, weg. Ook in de vesting van Susan werd de wet uitgevaardigd.
Toen ging Mordekai bij de koning weg, gekleed in een koninklijk gewaad van wit en violet linnen, met een grote gouden diadeem en een mantel van byssus en purperen stof. De stad Susan was opgetogen van vreugde.
Voor de joden was het een dag van licht en vreugde, van gejuich en glorie.
Ook in alle provincies en in alle steden, waar het besluit en bevel van de koning bekend werd, was er bij de joden vreugde en gejuich: er werden maaltijden aangericht en het was feest. Uit de bevolking van het land gingen velen tot het jodendom over, want vrees voor de joden had hen aangegrepen.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge