HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
De leiders van het volk vestigden zich in Jeruzalem. Het overige volk wees bij loting op elke tien mensen er een aan om in Jeruzalem, de heilige stad, te gaan wonen, terwijl de negen overigen in de andere steden konden blijven wonen.
En het volk sprak een zegenwens uit over allen die spontaan aanboden om in Jeruzalem te gaan wonen.
Dit zijn de hoofden uit de provincie die zich in Jeruzalem vestigden; ook in de steden van Juda bleven wonen, ieder in zijn eigen stad en op zijn eigen erf, buiten het gewone volk: Israëlieten, priesters, levieten, tempelknechten en Salomo's knechten.
In Jeruzalem woonden zowel Benjaminieten als Judeeërs. De Judeeërs waren: Ataja, de zoon van Uzzia, de zoon van Zekarja, de zoon van Amarja, de zoon van Sefatja, de zoon van Mahalalel, een van de zonen van Peres;
en Maaseja, de zoon van Baruk, de zoon van Kolchose, de zoon van Chazaja, de zoon van Adaja, de zoon van Jojarib, de zoon van Zekarja, de zoon van Sela.
In totaal woonden er vierhonderdachtenzestig afstammelingen van Peres in Jeruzalem, allen mannen van aanzien.
En dit zijn de Benjaminieten: Sallu, de zoon van Messullam, de zoon van Joed, de zoon van Kolaja, de zoon van Maaseja, de zoon van Pedaja, de zoon van Kolaja, de zoon van Maaseja, de zoon van Itiël, de zoon van Jesaja;
en met hem Gabbai en Sallai, tezamen negenhonderdachtentwintig man.
Joel, de zoon van Zikri, was hun leider en Jehuda de zoon van Hassenua, was plaatsvervangend hoofd van de stad.
De priesters waren Jedaja, de zoon van Jojarib, Jakin,
Seraja, de zoon van Chilkia, de zoon van Mesullam, de zoon van Sadok, de zoon van Merajot, de zoon van Achitub, het hoofd van de tempelhuishouding;
hun broeders, die het dienstwerk in de tempel verrichtten, waren achthonderdtweeëntwintig in getal, met Adaja, de zoon van Jerocham, de zoon van Pelalja, de zoon van Amsi, de zoon van Zekarja, de zoon van Paschur, de zoon van Malkia.
Zijn broeders, de familiehoofden, waren tweehonderdtweeënveertig in getal, met Amassai, de zoon van Azarel, de zoon van Achzai, de zoon van Mesillemot, de zoon van Immer;
hun broeders, weerbare mannen, waren honderdachtentwintig in getal en Zabdiël, de zoon van Gedolim, was hun leider.
De levieten waren Semaja, de zoon van Hassub, de zoon van Azrikam, de zoon van Chasabja, de zoon van Bunni.
Tot de hoofden der levieten behoorden Sabtai en Jozabad, de hoofden van de buitendienst.
Mattanja, de zoon van Michaja, de zoon van Zabdi, de zoon van Asaf, was leider van de voorzangers die bij de gebedsdienst de hymnen aanhieven; Bakbukja was zijn plaats vervanger; verder Abda, de zoon van Sammua, de zoon van Galal, de zoon van Jedutun.
In totaal waren er in de heilige stad tweehonderdvierentachtig levieten.
De poortwachters waren Akkub, Talmon en hun broeders, tezamen honderdtweeënzeventig poortwachters.
De overige Israëlieten, priesters en levieten, woonden verspreid in de steden van Juda, ieder op zijn eigen erf.
De tempelknechten woonden op de Ofel, en Sicha en Gispa stonden aan het hoofd.
De leider van de levieten in Jeruzalem was Uzzi, de zoon van Bani, de zoon van Chasabja, de zoon van Mattanja, de zoon van Michaja; hij behoorde tot de zonen van Asaf, de zangers bij de eredienst in de tempel.
Volgens koninklijk besluit moest aan de zangers dagelijks een vast rantsoen worden uitgereikt.
Petachja, de zoon van Mesezabel, een van de zonen van Zerach, de zoon van Juda, was gevolmachtigde van de koning in alle aangelegenheden die het volk betroffen.
Wat de dorpen met de landerijen betreft: er woonden Judeeërs in Kirjat-haarba en onderhorigheden, in Dibon en onderhorigheden, in Jekabsel en bijbehorende dorpen,
in Jesua, Molada en Bet-pelet,
in Chasar-sual, in Berseba en onderhorigheden,
in Siklag, in Mekona en onderhorigheden,
in En-rimmon, in Sora en Jarmut,
in Zanoach, Adullam en onderhorigheden, Lakis en omgeving en Azeka en onderhorigheden. Zij woonden dus van Berseba tot het Hinnomdal.
De Benjaminieten woonden in Geba, Mikmas, Aja, Betel en onderhorigheden,
Chadid, Seboim, Neballat,
Lod, Ono en het Handwerkersdal.
Afdelingen van de levieten woonden zowel in Juda als in Benjamin.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge