HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Derhalve gaan wij een plechtige verbintenis aan en stellen die op schrift; de akte wordt getekend door onze leiders, levieten en priesters.
Op de akte stonden de namen van Nehemia, de landvoogd, de zoon van Chakalja, en Sidkia;
Maazja, Bilgai en Semaja: dit zijn de priesters.
Vervolgens de levieten: Jesua, de zoon van Azanja, Binnui, een van de zonen van Chenadad, Kadmiël;
hun broeders Sebanja, Hodia, Kelita, Pelaja, Chanan;
Zakkur, Serebja, Sebanja;
Verder de hoofden van het volk: Paros, Pachat-moab, Elam, Zattu, Bani;
Magpias, Mesullam, Chezir;
Mesezabel, Sadok, Jaddua;
Halloches, Pilcha, Sobek;
Rechum, Chasabna, Maaseja;
Heel het volk, priesters, levieten, poortwachters, zangers, tempelknechten en allen die de banden met de omwonende volken verbroken hebben in gehoorzaamheid aan de wet van God, met vrouwen, zonen en dochters, allen die de gave des onderscheids bezitten,
sluiten zich aan bij hun hooggeëerde broeders en verplichten zich onder gelofte en ede te leven naar de wet van God, die Hij door Mozes, zijn dienaar, gegeven heeft, en nauwgezet alle geboden van Jahwe, onze Heer, zijn voorschriften en wetten te onderhouden.
Wij zullen onze dochters niet uithuwelijken aan de omwonende volken en wij zullen hun dochters niet nemen voor onze zonen.
En als de omwonende volken koopwaar of graan te koop aanbieden op de sabbat of op een feestdag, dan zullen wij niets van hen kopen. Elk zevende jaar zullen wij het land braak laten liggen en afzien van alle schuldvorderingen.
Verder nemen wij de verplichting op ons, jaarlijks een derde sikkel te offeren voor de eredienst in het huis van onze God:
voor de toonbroden, het dagelijks spijs - en brandoffer, voor de sabbatdagen, de nieuwe-maanfeesten en de hoogtijdagen, voor de heilige gaven en zonde-offers tot verzoening voor Israël, voor heel de eredienst in het huis van onze God,
Ook hebben wij, priesters, levieten en volk, bij loting bepaald wie er moet zorgen voor het hout dat jaarlijks, op geregelde tijden, geleverd moet worden als een bijdrage voor de tempel van onze God, het huis van onze vaderen, om het vuur te onderhouden op het altaar van onze God, zoals dat door de wet is voorgeschreven.
Voorts zullen wij de eerste vruchten van onze bodem, de eerstelingen van alle vruchtbomen, jaarlijks naar de tempel van Jahwe brengen.
Onze eerstgeboren zonen en alle eerstgeboren dieren, runderen en schapen, zullen wij, zoals de wet dat voorschrijft, naar het huis van God brengen, naar de priesters die dienst doen in de tempel.
Het puik van ons meel, van alle boomvruchten, van most en olie zullen wij als bijdrage voor de priesters brengen naar de voorraadkamers van het huis van onze God en de tienden van onze akkers zullen wij afdragen aan de levieten, en zij, de levieten, kunnen de tienden heffen overal in onze landbouwgemeenten.
Maar de levieten moeten, wanneer zij de tienden heffen, vergezeld worden door een priester, een afstammeling van Aäron. Van die tienden moeten de levieten weer een tiende brengen naar de voorraadkamers van het huis van onze God.
De Israëlieten en de levieten zullen hun bijdrage aan koren, most en olie naar de voorraadkamers brengen, daar waar ook het vaatwerk voor het heiligdom bewaard wordt en waar de dienstdoende priesters, poortwachters en zangers verblijven. Wij zullen het huis van onze God niet verwaarlozen.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge