HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Zo kwam al het werk dat Salomo voor de tempel van Jahwe had laten verrichten gereed. Nu liet Salomo de wijgeschenken van zijn vader David overbrengen, het zilver, het goud en al het vaatwerk, en hij plaatste het in de schatkamers van de tempel.
Toen riep Salomo de oudsten van Israël, alle stamhoofden en leiders van de families der Israëlieten naar Jeruzalem om de ark van het verbond met Jahwe af te halen uit de Davidsstad, ook Sion geheten.
Alle mannen van Israël kwamen samen bij de koning op het feest in de zevende maand.
De oudsten van Israël traden naar voren, de levieten tilden de ark op
en brachten haar met de tent van de samenkomst en de bijbehorende heilige voorwerpen over. Dit deden de priesters, samen met de levieten.
Koning Salomo en heel de gemeenschap van Israël die zich rond hem verzameld had, gingen voor de ark uit en ze offerden zoveel schapen en runderen dat ze niet te tellen of te schatten waren.
De priesters brachten de ark van het verbond met Jahwe op haar plaats in de achterzaal van de tempel, het heilige der heiligen, onder de vleugels van de kerubs.
De kerubs spreidden hun beide vleugels uit over de plaats van de ark, en overschaduwden de ark en de draagstokken.
Deze draagstokken waren zo lang, dat hun uiteinden wel zichtbaar waren vanuit het heilige, vlak voor de achterzaal, maar meer naar buiten niet meer. Ze zijn daar gebleven tot op de huidige dag.
Er lag in de ark niets anders dan de twee platen die Mozes erin gelegd had op de Horeb, de platen van het verbond dat Jahwe met de Israëlieten gesloten had toen ze uit Egypte trokken.
Alle aanwezige priesters, ongeacht tot welke afdeling ze behoorden, hadden zich geheiligd,
en alle zangers onder de levieten, Asaf, Heman en Jedutun, met hun zonen en broeders, stonden, gekleed in fijn linnen, met bekkens, harpen en citers, aan de oostzijde van het altaar, met de honderdtwintig priesters die op de trompet moesten blazen.
Toen de priesters het heiligdom verlieten en blazers en zangers tegelijk het loflied ter ere van Jahwe inzetten, onder het geschetter van de trompetten, het gerinkel van de bekkens en de muziek van de andere instrumenten, en allen zongen: 'Loof God, want Hij is goed, en eeuwig duurt zijn erbarming', toen vulde een wolk het huis van Jahwe.
Door die wolk konden de priesters niet ter plaatse blijven voor het verrichten van hun dienstwerk, want de heerlijkheid van Jahwe vervulde de tempel.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge