HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Enige tijd later versloeg David de Filistijnen. Hij onderwierp hen en nam Gat en onderhorigheden in.
Ook versloeg hij de Moabieten, en dezen werden hem voor altijd schatplichtig.
Vervolgens versloeg hij Hadadezer, de koning van Soba, in Hamat, toen deze onderweg was naar de Eufraat, waar hij zich een gedenkteken wilde oprichten.
David veroverde op hem duizend wagens en nam zevenduizend ruiters en twintigduizend man voetvolk gevangen. Hij maakte alle wagens, op honderd na, onbruikbaar.
En daar de Arameeërs van Damascus Hadadezer, de koning van Soba, te hulp waren gekomen, doodde David tweeëntwintigduizend Arameeërs.
Hij legerde een garnizoen bij de Arameeërs van Damascus, en ze werden hem schatplichtig. Zo gaf Jahwe aan David de overwinning op al zijn tochten.
David nam de gouden schilden die aan Hadadezers dienaren toebehoord hadden, en voerde ze mee naar Jeruzalem,
evenals een grote hoeveelheid brons, die hij in Tibchat en Kun, twee steden van Hadadezer, had buitgemaakt, en waarvan Salomo de bronzen Zee, de zuilen en de bronzen voorwerpen zou maken.
Tou, de koning van Hamat, hoorde dat David heel het leger van Hadadezer, de koning van Soba, verslagen had.
Hij stuurde zijn zoon Hadoram naar koning David om zijn opwachting bij hem te maken en hem geluk te wensen met zijn overwinning op Hadadezer, want Tou en Hadadezer hadden altijd op voet van oorlog geleefd. Hadoram bracht geschenken mee van goud, zilver en brons.
Ook deze geschenken wijdde koning David aan Jahwe toe, tezamen met het zilver en het goud dat hij veroverd had op alle andere volkeren, op Edom, en Moab, en Ammon, op de Filistijnen en de Amalekieten.
Abisaï, de zoon van Seruja, versloeg achttienduizend Edomieten in het Zoutdal.
In Edom legde David een garnizoen en de Edomieten werden hem schatplichtig.
David regeerde over heel Israël en hij liet zijn volk recht en gerechtigheid wedervaren.
Joab, de zoon van Seruja, was opperbevelhebber van het leger; Josafat, de zoon van Achilud, was raadsheer;
Sadok, de zoon van Achitub, en Abimelek, de zoon van Abjatar, waren priester; Sawsa was schrijver;
Benaja, de zoon van Jojada, was bevelhebber van de Keretieten en Peletieten, en de zonen van David bekleedden de belangrijkste posten bij de koning.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge