HEILIGE SCHRIFTWillibrordvertaling 1975
(Soort document: Heilige Schrift)
Nadat ze de ark van God de stad binnengebracht hadden, zetten ze haar in de tent die David voor haar had opgeslagen en brachten ze brand - en slachtoffers ter ere van God.
Toen David de laatste brand - en slachtoffers had opgedragen, zegende hij het volk in de naam van Jahwe
en hield hij voor alle Israëlieten, mannen en vrouwen, een uitdeling: ze kregen ieder een plat brood, een stuk vlees en een druivenkoek.
Daarna stelde hij enige levieten aan die de dienst moesten waarnemen bij de ark van Jahwe; ze moesten Jahwe, de God van Israël, roemen, Hem loven en prijzen.
Het waren Asaf, het hoofd, en Zekarja, de tweede in rang, Jeïel, Semiramot, Jechiël, Mattitja, Eliab, Benaja, Obed-edom en Jeïel. Dezen moesten spelen op citers en harpen, en Asaf moest de cimbalen slaan,
terwijl de priesters Benaja en Jachaziël voortdurend op de trompetten moesten blazen voor de ark van het verbond met God.
Die dag liet David voor de eerste maal door Asaf en zijn broeders het' Loof Jahwe' zingen:
Loof Jahwe, roep zijn naam aan, maak bij de volken zijn daden bekend!
Zing voor Hem; hef een lied voor Hem aan, en spreek over zijn wonderdaden.
Roem op zijn heilige naam; verheugd zij het hart dat Jahwe zoekt.
Richt u op Jahwe en zijn macht; zoek voortdurend zijn aanschijn.
Gedenk de wonderen die Hij deed, zijn tekenen, het woord uit zijn mond,
gij kroost van Israël, zijn dienaar, gij zonen van Jakob, zijn uitverkorene.
Hij is Jahwe, onze God; over heel de aarde gelden zijn wetten.
Denk altijd aan zijn verbond, het gebod dat Hij gaf voor duizend geslachten,
het verbond dat Hij sloot met Abraham en de eed die Hij Isaak zwoer.
Hij heeft die voor Jakob tot wet verheven, voor Israël tot een eeuwig verbond,
toen Hij zei: u zal Ik Kanaän geven. Ik wijs het u toe als bezit.
Toen ge nog weinig talrijk waart, een kleine groep in een vreemd land,
toen ge zwierf van volk naar volk, van het ene rijk naar het andere,
duldde Hij niet dat iemand u verdrukte en tuchtigde koningen om uwentwil:
Raak niet aan mijn gezalfden, doe mijn profeten geen kwaad!
Heel de aarde, zing Jahwe ter ere, boodschap zijn heil van dag tot dag;
verkondig zijn heerlijkheid onder de volken, onder alle volken zijn wonderdaden.
Groot is Jahwe en hoog te prijzen, geducht is Hij boven alle goden;
want alle goden der volken zijn afgoden, maar Jahwe heeft de hemel gemaakt!
Glans en glorie staan voor zijn aanschijn; van vreugde en macht is zijn woonplaats vervuld.
Geef aan Jahwe, geslachten der volken, geef aan Jahwe eer en macht.
Geef aan Jahwe de eer die Hem toekomt, treed met geschenken voor zijn aanschijn, buig u neer voor Jahwe in heilig gewaad,
sidder voor Hem, heel de aarde. Vast staat de wereld en ze wankelt niet:
Laat de hemelen zich verheugen, de aarde juichen, laat ze de volken verkondigen: Jahwe is koning!
Laat bulderen de zee met al wat erin is, laat jubelen het veld met al wat er leeft.
Laat ook de bomen in het woud zich verblijden om Jahwe, want Hij komt om de aarde te regeren!
Loof Jahwe, want Hij is goed, ja eeuwig duurt zijn goedheid.
Zeg tot Hem: Red ons, God van ons heil. bevrijd ons uit de greep van de volken, en breng ons bijeen om uw heilige naam te loven en uw lof te verkondigen.
Gezegend zij Jahwe, de God van Israël, van eeuwigheid tot eeuwigheid! En heel het volk riep: Amen! Loof Jahwe!
David stelde Asaf en zijn broeders aan om onafgebroken dagelijks de dienst waar te nemen bij de ark van het verbond.
Verder stelde hij Obed-edom met zijn broeders, achtenzestig man, en nog een andere Obededom, de zoon van Jedutum, en Chosa aan als poortwachters.
Maar de priester Sadok met zijn broeders, de priesters, liet hij bij de woning van Jahwe op de offerhoogte van Gibeon,
om voortdurend 's morgens en 's avonds op het altaar brandoffers op te dragen voor Jahwe, juist zoals voorgeschreven is in de wet die Jahwe Israël heeft opgelegd.
Bij hem bevonden zich Heman en Jedutun en de overigen die uitgekozen en met name aangewezen waren om ter ere van Jahwe het' Loof Jahwe, want eeuwig duurt zijn goedheid' te zingen.
Heman en Jedutun hadden onder hun hoede de trompetten, cimbalen en andere instrumenten voor de gewijde muziek. En de zonen van Jedutun waren aan de poort.
Daarop ging het volk naar huis en David keerde terug om zijn gezin te begroeten.
© 1975, KBS Boxtel / Uitg Emmaus Brugge